top of page

OVER SLANGEN EN VADERMOORDENAARS 

Niet de verwachting hebbend dat ik er iets van herpetologische aard in zou aantreffen, zette ik mij enige tijd geleden aan de lectuur van de Annales van de Romeinse geschiedschrijver Tacitus (55-118 na Chr.). Het duurde echter niet lang, of ik stuitte op een intrigerende noot bij een passage (IV,29) waarin sprake was van de straf voor vadermoordenaars. Deze noot legde uit, dat iemand die zich schuldig had gemaakt aan een dergelijke euveldaad op de volgende manier werd gestraft: hij werd eerst met tuchtroeden gegeseld en daarna in een leren zak genaaid met een hond, een haan, een adder en een aap, en vervolgens in zee gegooid (zie Bijlage). 

Deze uitleg was weliswaar bevredigend voor zover het het begrip ‘vadermoord’ (bij de Romeinen patricide genoemd) betrof, maar maakte niet duidelijk waarom genoemde dieren mede het slachtoffer moesten worden van een parricida (= de vadermoordenaar). De verklaring hiervoor is alleszins wetenswaard en ik kan daar verslag van doen, dank zij de vriendelijke medewerking van enkele lezers van het tijdschrift voor classici Hermeneus, waarin ik in een ingezonden brief gevraagd had om nadere informatie over dit verschijnsel. Hun aanwijzingen hebben mij op het spoor gezet van een beroemde rede van de Romeinse rhetor Cicero, waarbij dr. G. Landgraf de even beroemde commentaar heeft verzorgd (Landgraf 1914,145- 15 1 ). Bij hem trof ik meer dan één verklaring voor de aanwezigheid van genoemde dieren aan. 

Aanvankelijk gold als verklaring van de mede-terechtstelling van hond, haan, adder en aap de opvatting, dat de hond een door Grieken en Romeinen veracht dier was; zo was het als bewaker in gebreke gebleven tijdens de strijd van de Romeinen tegen de Galliërs en laatstgenoemden hadden het laatste bolwerk van Rome, het Capitool, bijna kunnen innemen. Het was maar goed, dat er ook nog ganzen op het Capitool waren. De haan gold in die tijd als een wreed dier dat ook jegens zijn familieleden zonder scrupules was. Er zijn in de klassieke literatuur voorbeelden bekend, dat zonen mishandeling van hun vader excuseren met een verwijzing naar de haan. Van de adder dacht men, dat die geboren was ten koste van de moeder. Zij was in die tijd voorwerp van een aardig fabeltje: reeds de Griekse historieschrijver Herodotus (485-425 of 420 vóór Christus) beschrijft hoe eigenaardig conceptie en bevalling van de vipera plaatsvonden: 
Maar nu is het zo, dat als zij zich paarsgewijze verenigen en het mannetje juist aan de ejaculatie toe is, het wijfle, als hij zijn zaad verliest, zijn hals vastpakt en zich daaraan vastklampend niet eerder loslaat dan wanneer ze die heeft doorgebeten. Het mannetje sterft op deze wijze, maar het wijfje moet daarvoor op de volgende wijze boeten: de jongen wreken hun verwekker door nog in het moederlijf de baarmoeder door te bijten en zich door hoor ingewanden heenvretend werken zij zich naar buiten. (Herodotus, III, 109) 


De Romeinse schrijver Plinius (23-79 na Chr.) zal enkele eeuwen later in zijn Naturalis Historia nog voeding geven aan deze opvatting. In de dertiende eeuw is het de Vlaamse auteur Jacob van Maerlant, die in zijn natuurencyclopedie Der naturen bloeme uitgebreid verslag doet van deze vreemde paring, die wel zo moést plaatsvinden, omdat men geloofde, dat de cloaca van het vrouwtje de grootte had van het oog van een naald; daardoor kon de bevruchting niet op de reguliere manier plaatsvinden (Boese 1973, 291; Van der Voort 1993, 135-139). Deze opvattingen zullen tot in de zeventiende eeuw standhouden: het prachtige werk van Topsell, History of Serpents (1608, herdruk 1973) maakt er nog melding van. De aap had de pech in die tijd beschouwd te worden als een ongunstige karikatuur van de mens, maar over hem ontbreken jammer genoeg nadere aanwijzingen. Volgens Landgraf was deze speciale straf voor patricide ook bekend buiten Griekenland en Rome (de Germanen zouden haar eveneens toegepast hebben); verder gold deze vorm van executie ook moeders die hun kind hadden gedood en gaat de oorsprong ervan terug naar een verder verleden. Ook zou er niet consequent sprake zijn van alle vier de dieren. Bovendien kende men vroeger nog andere straffen voor mensen waarbij tegelijkertijd dieren werden terechtgesteld. Als voorbeeld van dit laatste kan de werkwijze van de Germanen dienen, die een misdadiger ophingen als een offer aan de godheid (i.c. Wodan) om de misdaad te verzoenen. Om een dergelijk offer aantrekkelijker voor hem te maken executeerden ze tegelijk met de misdadiger twee wolven, Wodans lievelingsdieren. De boom die de executie mogelijk moest maken (de galg is van latere datum) heette dan ook wargtreo, wolfsboom. Als Wodans vogels, de raven, de ogen van de gehangene uitpikten, was dat een teken dat het offer was geaccepteerd (Lulofs 1983,246). 

Hoewel dit alles een redelijke verklaring is voor deze bizarre executievorm, werkt Landgraf zijn opvatting, dat een verklaring niet uitsluitend gezocht moet worden in de Griekse en Romeinse cultuur, verder uit. Als hij dan ook de cultuurgeschiedenis van Indogermaanse volkeren in zijn beoordeling betrekt, treft hij interessante alternatieve opvattingen aan. 

In de Zoroaster-religie is zowel de haan als de hond een heilig dier. De hond, omdat hij de bewaker is van huis en haard, de haan omdat hij de aankondiger is van de ochtend en met zijn gekraai de boze geesten van de duisternis verjaagt. Het mede-verdrinken van een hond en een haan met een vadermoordenaar geschiedt dan ook in de veronderstelling, dat de reinigende kracht van het water aangevuld wordt met de kracht die hond en haan bezitten als overwinnaars van het kwaad. Hond en haan verschijnen altijd samen. Zo ook de adder en de aap. Deze laatste dieren gelden als symbolen van het kwaad. Samen in één zak met een parricida genaaid vertegenwoordigen de vier dieren de strijd tussen goed en kwaad.

 
Dankbetuiging

 

De heer M. Honig was zo vriendelijk mij fotocopieën van Landgrafs commentaar op Cicero’s rede te sturen; dr. R van Kempen-Van Dijk uit Abcoude en de heer A. Kleywegt uit Rotterdam dank ik aanvullende literaire en cultuurhistorische referenties die ik hier echter buiten beschouwing heb gelaten; drs. L. de Graaf gaf mij - naast andere referenties - de verwijzing naar het verrassende boek van Saylor.

 
Bijlage

 

In de Romeinse detective Romeins bloed komen een uitgebreide beschrijving en dito verklaring voor van de executie van een vadermoordenaar. Ik citeer: 
Wanneer de mensen zich hebben verzameld, wordt de vadermoordenaar ontkleed, tot hij zo naakt is als op de dag van zijn geboorte.Twee krukken, van kniehoogte, worden enkele voetlengten uit elkaar gezet. De vadermoordenaar moet erop gaan staan, een voet op elke kruk, en moet hurken, met zijn handen op zijn rug gebonden. Zo is elk deel van zijn naakte lichaam toegankelijk voor zijn folteraars, die bij de wet verplicht zijn hem met zwepen met knopen erin te geselen tot het bloed als water van zijn lichaam loopt. Als hij van de krukken valt, wordt hij gedwongen er weer op te klimmen. De zwepen moeten op eik lichaamsdeel neerkomen, ook op zijn voetzolen en tussen zijn benen. Het bloed dat uit zijn lichaam vloeit is hetzelfde bloed dat door de aderen van zijn vader vloeide en dat hem het leven schonk.Terwijl hij het uit zijn wonden ziet vloeien, kan hij nadenken over het vergieten ervan. 
Er zal een zak worden genomen, groot genoeg om een mens te bevatten, gemaakt van huiden die zo stevig aan elkaar zijn genaaid dat er geen lucht of water doorheen kan dringen.Wanneer de folteraars met de zwepen hun werk hebben voltooid - dat wil zeggen, als uit eik lichaamsdeel zoveel bloed vloeit dat geen onderscheid meer te zien is tussen waar bloed ophoudt en het rauwe vlees begint, moet de veroordeelde in de zak kruipen. ( ... ) 
In de zak wordt de vadermoordenaar teruggebracht in de baarmoeder, ongeboren, ontboren. Geboren worden, houden de filosofen ons voor, is een zware strijd. Ontboren worden is een zwaardere strijd. In de zak worden bij de vadermoordenaar met zijn geschonden, bloedende lichaam vier levende dieren gestopt.Ten eerste een hond, het meest slaafse en verachtelijke dier, en een haan, waarvan de beken de klauwen scherp zijn geslepen. Het zijn heel oude symbolen: de hond en de haan, de waker en de wekker, hoeders van huis en haard; omdat zij de vader niet hebben kunnen behoeden, nemen zij bij de moordenaar zijn plaats in. Bovendien gaat er een slang in de zak, het mannelijke principe dat zowel kan doden als leven schenken; en een aap, de goddelijke parodie op de mens. ( ... ) 
Samen wordt het viertal in de zak genaaid en naar de rivieroever gedragen. De zak mag niet worden gerold of met stokken geslagen; de dieren moeten zo lang mogelijk blijven leven om de vadermoordenaar in de zak zo lang mogelijk te kwellen.Terwijl priesters de afsluitende vervloekingen uitspreken, wordt de zak in de Tiber gegooid.Tot aan Ostia worden wachtposten uitgezet; als de zak blijft steken, moet hij weer direct in de stroom worden geduwd, tot hij de zee bereikt en uit het zicht verdwijnt. De vadermoordenaar vernietigt de oorsprong van zijn eigen bestaan. Hij beëindigt dat leven ontdaan van de elementen die de wereld leven schenken: aarde, lucht, water en zelfs zonlicht worden hem in de laatste uren of dagen van zijn doodstrijd ontzegd, tot de zak tenslotte barst en door de zee wordt verzwolgen, zodat de buit van jupiter overgaat naar Neptunus, en daarna naar Pluto, buiten bereik van de liefde of de herinnering of zelfs walging van de mensheid. (
Saylor 1996,63-64)

 
Literatuur

 

Boese, H. (1973). Thomas Cantimpratensis, Liber de natura rerum. Editio princeps secundum codices manuscriptos. Teil I.- 7~xt. Berlin/New York.
Herodotus. (1978). Historiën. Vertaling dr, Onno Damsté. Haarlem.
Landgraf, G. (1914), Kommentar zu Ciceros Rede Pro Sex. Roscio Amerino. Berlin.
Lulofs, F. (1983), Van den vos Reynaerde. Groningen.
Plinius, Natural History, III, Loebserie.
Saylor, St. (1996), Romeins bloed. Amsterdam.
Tacitus, (1990), Jaarboeken. Vertaald door dr. J.W. Meijer. Baarn.
Topsell, E. (1608), The History of Serpents. London. Reprint Amsterdam 1973.
Voort, M. van der (1993), Van serpenten met venine. Hilversum.

Eerder verschenen in Litteratura Serpentium 16, 1996, 134-137.

bottom of page