top of page

Mark O'Shea, Slangen van de wereld. Een gids voor elk gezin. Princeton University Press. Princeton, 2023. 240 pagina's. ISBN: 978-0-691-24066-4. £ 25,-; $ 29,49; € 21,83.

 

 Het is nog maar nauwelijks vijf jaar geleden, dat Mark O'Shea's magnifieke The Book of Snakes is verschenen. Het bewijs dat hij daarna niet op zijn lauweren heeft gerust, viel enige tijd geleden op mijn deurmat: minder volumineus dan zijn vóórlaatste boek weliswaar, maar niet minder prestigieus, zowel qua uiterlijk als qua inhoud. Dat laatste blijkt pas als je daadwerkelijk gaat lezen, maar daar start ik altijd pas me, nadat ik zo'n rijk geïllustreerd en schitterend opgemaakt boek ettelijk keren op mijn gemak heb doorgebladerd. Dat doorbladeren doet verlangen naar de tekst bij al die prachtige slangenfoto's, en wekt de verwachting er veel wetenswaardigheden in te vinden.

 

Ik laat de introductie van 65 pagina's met haar vele hoofdstukken over belangrijke aspecten van slangen even buiten beschouwing, want het lijkt me nuttig om alvast te vertellen dat het fylogenetisch overzicht op pagina 11 en het cladesoverzicht op pagina 67 belangrijk zijn voor een goed begrip van de opbouw van het boek. Die twee overzichten kun je er het beste maar bijhouden onder het lezen, als je bij het feitelijke familieoverzicht bent aanbeland. Mark O'Shea wil immers een beschrijving van álle slangenfamilies geven, en dat zijn er nogal wat. Behalve de zojuist genoemde schema's, helpt de uitgekiende lay-out je als lezer ook bij het vasthouden van de taxonomische rode draad die door het boek loopt. Zo wordt het begin van een te bespreken infraorde gemarkeerd door een paginagrote vertegenwoordiger van die infraorde op de linker pagina, waarna er op de gekleurde rechter bladzijde enige tekst en uitleg volgt. Vervolgens komen er vertegenwoordigers van de tot die infraorde behorende families aan bod. Daar vallen vaak zóveel genera onder, dat niemand het de auteur kwalijk kan nemen dat hij voor een wat uitgebreidere bespreking een persoonlijke keuze daaruit heeft gemaakt.

 

De hoofdpagina van de te bespreken familie kent een grote informatiedichtheid: natuurlijk mooie foto's van enkele representanten, met bijschrift; verder veel wetenswaardigheden, maar ook een wereldkaartje met daarop het verspreidingsgebied (soms pas na goed kijken te ontdekken, zo klein zijn sommige gebieden), aangevuld met een opsomming van landen waar ze voorkomen, welke genera tot de familie behoren, hun habitats, afmetingen, wanneer ze actief zijn, wijze van voortplanting en hun culinaire voorkeuren. De voettekst maakt het mogelijk om in de gaten te houden met welke infraorde je bezig bent, terwijl de koptekst je informeert over de familie. Deze opzet maakt het mogelijk om in korte tijd een gedegen inzicht te krijgen in de te behandelen genera. Een opmerking terzijde: het zou me niks verbazen, als degene die dit boek opgemaakt heeft, ongetwijfeld in nauwe samenwerking met de auteur, dezelfde is geweest die The Book of Snakes heeft vormgegeven. Verander nooit een winnend team!

 

Wat mij betreft staat de belangrijkste passus in het boek in de inleiding op pagina 62. In mijn vertaling zou die luiden: 'Veel mensen houden niet van slangen. Dat is jammer genoeg een wereldwijde realiteit. Maar of hun gevoelens nu zijn gebaseerd op hun angst voor een slangenbeet – een rationeel en erg reëel gevaar voor miljoenen mensen in de tropen, of op een irrationele afkeer, voortgekomen uit één van de vele mythen over slangen, dat ze slijmerig zijn bij aanraking bijvoorbeeld, je kunt niet het feit ontkennen dat slangen een public relationsprobleem hebben.' Ik denk dat Mark O'Shea de spijker op de kop slaat. En daarom is het nodig om vooral over slangen veel voorlichting te geven en er niet minder beschermingsprojecten voor op te zetten. Marks boek is wat dat betreft een voortreffelijke stap in die richting.

 

Ik kan me bijna niet voorstellen, dat mensen die niks met slangen hebben - degenen die aan ofidiofobie lijden daargelaten – toch niet huns ondanks onder de indruk komen van de veelsoortigheid van deze dieren, hun veelkleurigheid – of net hun onopvallendheid – hun minieme of reusachtige afmetingen; of, als ze het niet alleen bij kijken laten, maar ook gaan lezen in Marks boek, niet gefascineerd raken door hun leefgewoonten, typisch gedrag, onvoorstelbaar uithoudingsvermogen, slimme manieren om een prooi te verschalken en hoe ze die vervolgens naar binnen werken, hun zintuiglijke capaciteiten, overlevingsstrategieën, hun belang voor ecosystemen en nog veel meer. Blijf desnoods méér van konijnen, katten of kanaries houden, maar heb in ieder geval begrepen dat ook slángen hun ecologisch belang en dito rechten hebben. Als dat ertoe leidt, dat degenen die ooit eens een slang op hun pad aantreffen op de grond gaan trappelen om hem te verjagen in plaats van op de slang zélf om dat akelige beest te doden, dan is er al veel gewonnen.

 

Ik ben absoluut géén taxonoom en kan Snakes of the world, dat vooral taxonomie ademt, in dat opzicht dan ook geen recht doen. Ik betreur dat, maar het is niet anders. Ik hoop dat iemand die beter toegerust is met die kennis, het boek ook nog vanuit die specifieke invalshoek zal bespreken. Dat laat onverlet dat mijn bewondering voor Marks inspanning om élke slangenfamilie aan bod te laten komen, oprecht is. Ook los van de strakke, taxonomische indeling van het boek, is er genoeg om van te genieten. Ik struin niet dagelijks internet af naar nieuwtjes over slangen, ik ben niet aangesloten bij fora waarop je bijgepraat wordt over taxonomische aanpassingen, recente ontdekkingen van nieuwe soorten en wat dies meer zij; mijn voorkeur gaat uit naar fysieke boeken. In boeken zoals Snakes of the world kom ik dan tóch aan mijn trekken. Zo vermeldt Mark recente (her)ontdekkingen van nieuwe soorten, legt hij taxonomische verschuivingen uit, blijkt hij op de hoogte te zijn van actuele beschermingsprojecten en is hij op de hoogte van wat de laatste opvattingen zijn over controversiële onderwerpen. Zo blijf ik toch bij de tijd.

 

Voorbeeld van zo'n recente herontdekking is die van Corallus cropanii. De laatste waarneming aan deze slang dateerde van 1953, en de laatste museumexemplaren gingen in 2010, samen met 85.000 andere slangen, verloren tijdens een grote brand in het beroemde Instituto Butantan in Brazilië. Toch dook er in 2017 weer een levend exemplaar op, dat Braziliaanse wetenschappers met behulp van telemetrie in de gaten houden. Van Mark heb ik geleerd dat zo'n slang een 'Lazarussoort' wordt genoemd. Leuk gevonden. Van recentere datum is de ontdekking van Stegonotus nancuro, een Aziatische colubride, in 2021. Soms levert de ontdekking van een onbekende slang problemen op voor taxonomen. In 2003 werd in Vietnam een onbekende, uitzonderlijk slanke slang ontdekt, die geëerd werd met de naam Colubroelaps nguyenvansangi. Deze naam werd uit onmacht gegeven, want wetenschappers konden toentertijd niet bepalen of het een colubride of een elapide slang was. Volgens Mark is inmiddels besloten dat het dier tot de colubride familie van de Sibynophiidae moet worden gerekend.

 

Interessant vond ik het hoofdstuk in de inleiding over het conserveren van slangenpopulaties. Ongetwijfeld kent u de verfoeilijke activiteit van roundups van ratelslangen in de Verenigde Staten. Aanvankelijk werden de vele duizenden gevangen exemplaren, nadat ze dienst hadden gedaan in stoere rodeospelletjes, afgeslacht om in losse onderdelen te gelde te worden gemaakt. Tegenwoordig schijnt het echter zo te zijn, verhaalt Mark, dat sommige organisatoren pretenderen vooral educatief bezig te zijn en dat ze de slangen daarom uiteindelijk weer vrijlaten. Maar hij legt meteen uit dat we nu weten dat ratelslangen voornamelijk hun eigen omgeving kennen, en duizenden slangen die uiterst gestrest zijn geraakt en vaak in een slechte conditie verkeren zo maar ergens dumpen in het wild, is een slechte garantie voor het overleven van de dieren. Bovendien worden de inheemse slangenpopulaties in de Verenigde Staten de laatste tijd geplaagd door het Snake Fungal Disease. Het terugzetten van gestreste rodeoslangen in de vrije natuur is dan ook een groot risico op een razendsnelle verspreiding van het virus onder wilde populaties. Kappen dus, met dit soort educatie!

 

Een voorbeeld van noodzaak tot behoud dichter bij huis betreft Vipera berus in België. Daar zorgen wilde zwijnen, die daar geen predatoren kennen en waarop niet gejaagd mag worden ervoor, dat deze adder ernstig bedreigd wordt. Iets soortgelijks gaat op voor de Fiji-slang, Ogmodon vitianus, die zo’n 320 millimeter groot is en enkel voorkomt op Veti Levu, het hoofdeiland van Fiji, en die op de rand van uitsterven staat vanwege de eetlust van de vele dorpsvarkens die wel raad weten met dit voedsel.

 

En zo kwam ik al lezend in zowel de inleiding als in het strikt ‘familiair’ ingerichte deel talloze aanvullingen tegen op wat ik al wist, stuitte ik op een actualisering van sommige kennis, of was informatie compleet nieuw voor me. Zo verheldert Mark de consequenties van het wegvallen van grote aantallen slangen in een bepaald gebied. Meer dan drie miljard mensen zijn afhankelijk van hun rijstopbrengst. Maar dergelijke landbouwgebieden trekken ook grote aantallen knaagdieren aan. Die zijn verantwoordelijk voor een verlies tot soms wel 50% van de opbrengst. Bovendien, en dat was nieuw voor me, kunnen deze knaagdieren met hun urine ziektes verspreiden als de ziekte van Weil en Lyme. ‘Slangen zijn de allerbeste knaagdieropruimers en ze moeten ontzien worden, en niet bestreden of gedood, als ze worden aangetroffen in rijstvelden of in andere graanplantages.’ (pagina 62)

 

Een andere aanvulling op mijn kennis betrof het verschijnsel parthenogenese, het verschijnsel dat een vrouwtjesslang zonder mannelijke inbreng nazaten kan voortbrengen. Ik heb nooit anders begrepen dan dat dergelijke nakomelingen allemaal vrouwelijk zijn. Dat blijkt bij boa’s en pythons inderdaad het geval te zijn, maar bij Acrochordus zijn het weer allemaal mannetjes (pagina 45). Je zou denken dat individuen van eenzelfde, wijdverbreide gifslangensoort beschikken over dezelfde samenstelling van hun gif. Op pagina 48 lees ik echter, dat binnen zo’n soort verschil in gifsamenstelling kan bestaan, veroorzaakt door het voorkomen van specifieke prooien in een bepaald habitat. Of, ook een leuk weetje: er zijn slangen die als waarschuwing naar een belager sissen. Maar sissen kost vocht. Slangen die in droge of hete gebieden voorkomen, hebben dan ook andere waarschuwingsmethoden ontwikkeld, zoals ratelen, staarttrillen of schubschuren.

 

Het gaat me iedere keer weer aan het hart om te lezen of te horen dat de wereldwijd voortschrijdende urbanisatie, intensieve landbouw, milieuvervuiling en alles wat maar in dit paradigma past, een bedreiging vormen voor niet alleen, maar wel vooral slangen. Maar eerlijkheidshalve moet erkend worden, dat ook slangen problemen kunnen veroorzaken. Erg bekend is de fatale introductie van de bruine nachtboomslang (Boiga irregularis) op Guam, die als verstekeling was meegelift in militair materieel van de verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog. Geschat wordt dat er meer dan een miljoen exemplaren leven, verantwoordelijk voor de verdwijning van zowat alles wat ooit vloog op het eiland. Mark O’Shea voegt daar nog een lijstje aan toe: Lycodon capucinus en Lycodon aulicus prederen op hagedissen en hebben er na hun introductie op sommige eilanden in de Indische Oceaan voor gezorgd dat sommige hagedissensoorten daar uitgestorven zijn. Python bivittatus veroorzaakt in Florida een ecologische ramp. Tot vóór de toevallige of moedwillige introductie in Florida van deze python, was de alligator de toppredator. Maar die staat nu op het menu van de python, net als watervogels en zoogdieren waarvan sommige nu een bedreigde status hebben gekregen.

 

En dat gaat zo maar door. Ik heb amper een kwart van mijn aantekeningen aangemerkt als ‘behandeld’. Maar u wilt zelf natuurlijk ook nog wat ontdekken, dus maak ik er maar een einde aan. Alhoewel, jammer om tóch niet nog even de volgende weetjes te verklappen: wist u dat pythons die op andere pythons prederen, geen warmtegroeven hebben? En dat het record voor het aantal jongen dat een slang krijgt in ‘handen’ is van Bitis arietans: maar liefst 156 stuks?

bottom of page