top of page

American Snakes

 

Sean P. Graham

 Johns Hopkins University Press, Baltimore 2018. ISBN: 9781421423609. $ 29,95.

 

Op de Slangendag geldt mijn eerste bezoek altijd de stand van uitge-verij Chimaira. Gewoonlijk ben ik al vroeg aanwezig in Houten en meestal moeten de boeken nog op hun plaats worden gezet. Maar als ik niet in de weg loop, laat de standhouder me op m’n gemak grasdui-nen in de stapels die hij heeft klaarliggen om in te ruimen. Ik had het deze keer niet moeilijk met m’n keuze. De slangenogen op de omslag van het forse boek van Sean Graham, dat boven op een stapel lag, keken me verwachtingsvol aan. Bij het doorbladeren was ik meteen verrukt van de lay-out: gestileerde slangenhuiden prijkten als water-merk op speciale pagina’s, het binnenwerk herbergde prachtige foto’s, de bladspiegel liet een tekstkolom zien die uitnodigt om te lezen en had een brede binnenmarge, waardoor het geheel rustig oogde. Dat die brede marge ook nog een nuttigere functie zou kunnen hebben dan een esthetische, bleek een tijdje later, toen ik aan het lezen sloeg, maar daarover zo meteen meer.

 

Ik nam de tijd om Grahams voorwoord te lezen. Al gauw verdween het geroezemoes naar de achtergrond, en liep ik met de schrijver mee door moerassen in Florida en maakte zodoende al gauw kennis met Mike Dailey. Voor het geval u Mike, net als ik, niet kent, citeer ik Graham even: ‘Mike draagt ​​rubberen laarzen en denim overalls, terwijl hij rondes over zijn eigendom maakt, en hij heeft een mooi bijgehouden, witte baard. Hij zou zich waarschijnlijk gevleid voelen, als je hem zou zeggen dat hij op Robert E. Lee lijkt, wat hij doet. Op een dag hield hij me tegen op de privéweg naar zijn huis, nadat ik hem al enkele maanden niet had bezocht, en hij begroette mij met zijn rechterhand omhoog en de andere op een .357 in zijn holster. Hij herinnerde zich mijn truck niet en nam geen risico’s. Mike zou een hekel moeten hebben aan slangen, maar dat heeft hij niet.’ (pagina x)

 

Ik weet niet wat u van deze passage vindt, maar ik wist hiér al dat het boek mijn eigendom zou worden. Grahams verbale lenigheid, zijn vermogen om mensen te karakteriseren, en, naar later zou blijken zijn gevoel voor understatement, humor en ironie zijn van een ongekend niveau, net als zijn wetenschappelijke expertise. Het vervolg van het voorwoord was niet anders: Mike krijgt steeds scherpere contouren en gaandeweg wordt duidelijk dat deze no-nonsense kerel een jaloersmakende kennis van slangen heeft, zoals de anekdote met de eastern hog-nose snake, Heterodon platirhinos duidelijk maakt. Graham karakteriseert zijn vriend, aan wie hij zijn magistrale boek heeft opgedragen, ten voeten uit: ‘Het is moeilijk uit te maken, of hij van slangen hield, omdat hij veel van ze afwist, of dat hij veel over ze wilde weten, omdat hij van ze hield.’ (pagina xi). Thuis nam ik de moeite om Robert E. Lee op Internet op te zoeken. Ik denk Mike Dailey nu te kennen.

 

Voor wat betreft het voorwoord laat ik het hierbij, want Sean Graham en zijn uitgever waren zo vriendelijk om toestemming te geven voor een herpublicatie van een hoofdstuk in deze aflevering van Litteratura Serpentium, en ik heb – wat een dilemma was dat! – gekozen voor het integrale voorwoord, in de hoop bij u hetzelfde enthousiasme op te wekken als ik onderging op de Slangendag van 2018.

 

Maar waar nu toch te beginnen? Er zijn maar weinig boeken in mijn bibliotheek, zelfs die op mijn vakgebied, waarvan de marges méér onderstrepingen, uitroeptekens, trefwoorden, commentaar, korte samenvattingen, kattenbelletjes tellen dan die van American Snakes. Ik vind het dan ook bijna beschamend om in de bespreking van zo’n indrukwekkend boek, dat eerder als een literaire hoogstand dan als een wetenschappelijke studie is geschreven, maar dat niettemin vóór alles wetenschap is, gortdroog het ene hoofdstuk na het andere te laten volgen. Tegelijkertijd wil ik vanwege mijn enthousiasme niet het risico lopen dat ik me verlies in onsamenhangendheid en het boek daarmee onrecht doen. Ik probeer dan ook maar al schrijvende een consensus te vinden. Nou, op hoop van zegen dan maar!

 

Graham start elk hoofdstuk vanuit een persoonlijke invalshoek. Zo gaat hij in de inleiding met vrienden in Utah een kanotocht houden en vertelt daar uitgebreid over. Ik schrijf ‘uitgebreid’, maar die term zet een lezer gemakkelijk op het verkeerde been. Die beschrijving bevat geen romantische uitweidingen of hinderlijke details, maar ‘gezipte’ kennis. Ik wil – voor wie het wil weten – aan de hand van een paar zinnen demonstreren wat het ‘unzippen’ van zo’n passage aan informatie oplevert. Als Graham met zijn vrienden naar de plek gebracht moet worden waar ze aan hun kanotocht over de Green River willen beginnen, worden ze vervoerd door een chauffeur die voldoet aan de volgende beschrijving:  ‘De chauffeur was een norse, in zichzelf gekeerde, bebaarde, oude kerel, die ons, toen we erop aandrongen, vertelde dat hij Edward Abbey nog had zien rondwandelen door Moab in diens boswachtersdagen. Hij legde uit dat Abbey een norse, in zichzelf gekeerde, bebaarde, oude kerel was.’ De knipoog die Graham de lezer hier geeft, wordt gevolgd door meer informatie over Abbey. Die heeft in 1980 een soortgelijke tocht over de Green River gemaakt als de jongemannen op het punt staan te doen. Dat gebeurde – wat een toeval –  op de vooravond van de inauguratie van Ronald Reagan. Abbey had een exemplaar van een boek van Henri Thoreau bij zich. Na zo’n zin kun je doorlezen, zonder je af te vragen wie Edward Abbey was, of wat een republikeinse president daarmee heeft te maken, maar je kunt ook even op zoek gaan naar hem, want de jongemannen blijken in hem te zijn geïnteresseerd en je kunt je dan meteen de vraag stellen waaróm ze dat zouden zijn. Met een tablet, smartphone of laptop naast het boek laat zich een internetintermezzo gemakkelijk inlassen, en dan blijken Abbey en Thoreau helemaal niet toevallig op deze plaats genoemd te worden. Laatstgenoemde is vóór alles begaan met de natuur en het milieu, en in die hoedanigheid een voorloper van de moderne milieubeweging. Het zegt dus wel iets over Abbey, dat hij zijn eenzaamheid tijdens de kanotocht wil bestrijden met juist een werk van diens hand. Het boek dat Abbey van Thoreau bij zich had, was mogelijk Walden, diens bekendste werk, dat één grote lofzang op de natuur is. En waarom noemt Graham president Reagan in één en dezelfde zin? Het gevaar ligt nu op de loer, dat ik als verklaring hiervoor een wel uiterst persoonlijk referentiekader heb, dat velen niet met mij kunnen of willen delen. Dus u mag van mening van mij verschillen, als ik het volgende uit deze schijnbaar toevallige combinatie begrijp: Ronald Reagan heeft tijdens zijn twee mandaten in het achtste decennium van de twintigste eeuw de term Reaganomics laten munten. Achter die term gaat een economisch principe verborgen dat haaks staat op milieubehoud, natuurbescherming en alles wat er maar in dit paradigma past, namelijk het stimuleren van de economische groei, door zo veel mogelijk barrières voor het bedrijfsleven weg te nemen. Een beetje vergelijkbaar met wat Trump op dit moment doet. Wat een dergelijk, door de overheid gestimuleerd beleid voor rampzalige gevolgen kan hebben voor natuur en milieu, laat zich amper overschatten. Wat dat betreft komt het actuele nieuws me te hulp (actueel op 12 december 2018). Ik las dat president Trump de milieuwetten voor de bescherming van waterwegen, na lange strijd ingevoerd door Barack Obama, wil uitkleden ten faveure van de eigenaren. Hoeveel inlevingsvermogen is ervoor nodig om je de desastreuze consequenties voor de natuur voor te stellen, als fabrieken, mijnen, boeren, steden, particulieren weer ongehinderd hun afvalwater en andere rommel mogen lozen op de waterwegen? Wie geholpen wil worden bij dat ‘zich voorstellen’, leze er het artikel van Herman Bruydonckx over de San Francisco kousenbandslang maar even op na, om zicht te krijgen op wat alleen al urbanisatie en autobanen door natuurgebieden impliceren voor slangen (Bruyndonckx 2017). Of lees, als algemener voorbeeld, deel 1 in het  verontrustende boek Ondergang van Jared Diamond, hoe gemakkelijk en vanzelfsprekend in Montana in de V.S. het milieu naar de knoppen wordt geholpen (Diamond 2013).

 

Ik vermoed dat in dergelijke, schijnbaar achteloos neergepende passages, die je regelmatig in het boek tegenkomt en moet ‘unzippen’, Grahams boodschap verborgen zit. Hij is een verdediger van de natuur in al haar facetten en hij vreest voor haar toekomst. Zijn onderzoeken aan die verfoeilijke slangen, die schijnbaar een misbaar onderdeel van de natuur zijn en die toch al niet bij veel mensen op sympathie kunnen rekenen, maken in elk hoofdstuk of paragraaf duidelijk hoe belangrijk deze kruipers zijn voor het grote geheel en hoe gemakkelijk ze te vernietigen zijn; en waarom ze dan ook onvoorwaardelijke steun van iedereen nodig hebben.

 

Natuurlijk werkt Graham het obligate rijtje te behandelen onderdelen en eigenschappen af, zoals de oorsprong van slangen, hun taxonomie, zintuiglijke uitrusting, hun dagelijkse bezigheden, hun efficiënte metabolisme, hun jaag- en paargedrag, hoe ze zich beschermen tegen predatoren – ja, wat komt er niet ter sprake! De beschrijvingen van al deze onderdelen en eigenschappen hebben gemeenschappelijk dat ze uiterst informatief, bijgewerkt tot op de dag van vandaag en heerlijk leesbaar verwoord zijn. Vaak beperkt Graham zich niet tot slangen, maar trekt parallellen met andere dieren. Laat ik daar een voorbeeld van geven.

 

In de paragraaf ‘Generalists and Specialists’ (pagina 130-144) waarin het gaat over jaaggedrag en voedselvoorkeur, beschrijft Graham hoe sommige ratelslangen, vooral sidewinders en prairieratelslangen, in de ingang van het hol van een knaagdier in hinderlaag liggen, met hun kop naar de uitgang gericht. Hij schrijft dan: ‘Dit moet een angstaanjagende ervaring zijn voor een knaagdier: stel je voor dat je naar huis terugkeert van je werk en dat er achter je voordeur een tijger op je zit te wachten.’ Hij voegt eraan toe: ‘Hoewel dit een belachelijk scenario lijkt, er is op z’n minst één persoon op deze wijze slachtoffer van een tijger geworden.’ (pagina 144).

 

En nu ik toch op deze pagina ben: daar staat nóg een passage aangestreept en van uitroeptekens voorzien, dus neem ik die maar meteen even mee. Graham legt uit dat er een bewapeningswedloop plaatsvindt tussen predatoren en hun prooien. Het lijkt me het beste hem maar te citeren:

 

‘Hoewel de strategieën die door groefkopadders worden toegepast indrukwekkend zijn, zijn de middelen waardoor knaagdieren voorkomen dat ze de maaltijden van slangen worden dat ook. Deze tegenmaatregelen vormen een klassiek voorbeeld van wat bekend staat als een evolutionaire "wapenwedloop" - voor elke verbetering die door een roofdier wordt gemaakt, ontwikkelen prooidieren iets betere verdedigingen en voor elk van deze moeten roofdieren een stap voor blijven. Alleen die roofdieren die voorkomen dat ze alleen zijn, vermijden honger, wat leidt tot steeds formidabelere roofdieren over de generaties heen. Alleen de prooi die vermijdt om gedood te worden, laat nageslacht achter, wat leidt tot een steeds omzichtiger wordende prooi gedurende de generaties. Vergelijkbare evolutionaire strategieën kunnen worden gezien in de snelheid van cheeta’s versus de waakzaamheid van impala’s, en de gebeeldhouwde vleugels en zwermen duiven tegen de straaljagersnelheid van de slechtvalken.’

 

Graham laat een treffend voorbeeld  volgen van hoe eekhoorns hun kruipende predatoren de baas proberen te blijven. In Californië leven grondeekhoorns waarvan het bloed enige mate van resistentie tegen het potente gif van ratelslangen heeft ontwikkeld. Eekhoorns die in gebieden zonder ratelslangen leven, zijn veel kwetsbaarder voor hetzelfde gif. Daarnaast hebben de eekhoorns ook nog andere strategieën ontwikkeld om ratelslangen de baas te blijven: zo waarschuwen ze elkaar als er gevaar dreigt door met hun staarten te seinen en waarschuwingskreten te slaken, en door de slangen te bedreigen en zand in hun ogen te schoppen. Heel bijzonder is wel de aanpassing, dat het seinen met de staart ervoor zorgt dat er meer bloed naar dat lichaamsdeel gepompt wordt, dat daardoor warmer wordt. De warmtegroeven van de ratelslangen nemen dat waar en de predatoren slaan vervolgens het lichaamsdeel waar de beet geen kwaad kan. Ik herinner me over een soortgelijke wapenwedloop gelezen te hebben in Stalking the Plumed Serpent, het mooie boek van Bruce Means, dat eerder in Litteratura Serpentium is besproken (Van der Voort 2017). Means beschrijft daarin de indrukwekkende wapenwedloop tussen de katoenrat en de Diamantratelslang (Means 2008).

 

De rijke informatie blijft maar voortduren. Ik kan enkel wat lekkere krenten uit de pap halen. Bijvoorbeeld die van de bekende rivaliteitsgevechten tussen mannetjes. Graham beschrijft de consequenties voor de verliezers van dergelijke gevechten. Het is niet slechts dat ene gevecht dat ze verliezen, dat doen ze, vanwege de productie van stresshormonen die bij zo’n gevecht plaatsvindt, de volgende gevechten ook, zelfs van mannetjes die kleiner zijn. Hij legt uit dat het voor verliezende copperheads zelfs nóg erger is: de vrouwtjes vertonen door zich op te richten mannelijk rivaliteitsgedrag wanneer zich een huwelijkskandidaat aandient. Daarmee testen ze de kwaliteit van de mogelijke vader van hun nageslacht. Een verliezer zal dat gevecht niet aangaan, zodat het vrouwtje zich behoed heeft voor ‘slecht’ nageslacht (pagina 108).

 

In het verlengde hiervan laat Graham een nieuw licht schijnen op de – voor zover ik weet – tot nu toe als algemeen aanvaarde waarheid, dat een vrouwtje slechts bevrucht kan worden door één mannetje. Ik meen mij te herinneren ergens gelezen te hebben, dat met name mannelijke kousenbandslangen na een paring zelfs een plug achterlaten in de cloaca van het vrouwtje, om hun sperma veilig te stellen. Inmiddels heeft onderzoek uitgewezen, dat Amerikaanse vrouwtjesslangen legsels produceren die bevrucht zijn door meer dan één mannetje. Graham vraagt zich af, of de kijk op het paargedrag van slangen niet altijd is beïnvloed door het geslacht van de waarnemer. Lang zijn het enkel mannen geweest die dergelijke observaties deden. Graham veronderstelt dat het wellicht het machismo van deze waarnemers is geweest dat graag als verklaring zag dat er gestreden moest worden om een bevruchting te mogen bewerkstelligen. Maar de recente onderzoeken laten dus een ander verhaal zien (pagina 109).

 

Ik betrap mezelf erop dat er nog wel erg veel trefwoorden op het blaadje staan dat me als plechtanker moest dienen. Die moet ik maar laten zitten, want het wordt anders teveel. Op ééntje na, dan! Vrijwel aan het einde van zijn boek staat de paragraaf Orianne. We zijn dan in het hoofdstuk over slangenbescherming aanbeland. In dit gedeelte vertelt Graham hoe belangrijk programma’s voor kinderen over dierenbescherming in het algemeen en die over slangen in het bijzonder zijn. Bob Freer is een gedreven man, die niet aflatend kinderen inspireert om slangen te respecteren en te waarderen. In 2007 vertelde hij zijn verhaal voor de zoveelste keer op de Everglades Alligator Farm in Homestead in Florida. Met een indigoslang in de hand vertelde hij allerlei wetenswaardigheden en hij had het geluk dat er een klein meisje onder zijn gehoor was, dat aan zijn lippen hing. Ze werd betoverd door de slang en zei tegen haar vader: ‘Ik wil dat je deze slang helpt zoals je met de tijgers doet.’ Haar vader was de miljardair Thomas Kaplan, die al een beschermingsprogramma voor grote katten had gerealiseerd. Natuurlijk wilde Kaplan zijn dochter een plezier doen, en daarom is er nu een groot aantal wetenschappers en overheidsdienaren bezig om de indigoslang voor verdere achteruitgang te behoeden. Graham noemt dit een schitterend voorbeeld van hoe het vermogen van een dier om een kind te betoveren uiteindelijk leidt tot zijn eigen overleving. Overigens, Bob Freer had er desgevraagd geen idee van dat hij de instigator was geweest voor de oprichting van de Orianne Society! ‘Ik ben blij dat het iets goeds heeft opgeleverd,’ was zijn droge commentaar (pagina 248). De les die we hieruit kunnen trekken: leg uit, leg uit, leg uit, doe dat enthousiast, en start bij de kinderen. En zorg dat er een kind met rijke ouders tussen zit!

 

Nu echt tot slot: ik heb zeker ook genoten van de korte beschrijvingen van collega’s van Graham, telkens een pagina tussendoor op andere kleur papier, allen enthousiaste en gedreven herpetologen, die ieder met hun speciale kennis ertoe bijdragen dat we steeds meer te weten komen over slangen. Er gloort hoop aan de horizon. In ieder geval heeft Sean Graham een nauwelijks te overschatten bijdrage geleverd aan een beter begrip van slangen en hun rol in het ecosysteem. Ik heb er met volle teugen van genoten. Heel erg warm aanbevolen dan ook.

Graham Voorkant.jpg
bottom of page