EEN MISPLAATSTE KLAP
Het 'Vogelasiel voor Someren en Omstreken' te Someren - in de buurt van Eindhoven - is al jaren een vertrouwd opvang- en ver-zorgingsadres voor alle mogelijke gewonde en verweesde vogels. En de beheerders Toon en Marij en hun medewerkers kijken niet vreemd op als er eens een keer iets anders dan een gehandicapte duif of vleugellamme merel binnen wordt gebracht. Toch was het beestje dat de politie van Someren vrijdag 31 augustus 1998 bij het asiel afleverde er een dat men daar niet alle dagen in ontvangst nam. Het betrof een slangetje van ongeveer 50 cm lengte. Het dier-tje was aangetroffen in de berging van de buren van een slangen-houder in Someren en had, alvorens men het had durven vangen, een flinke klap moeten incasseren. Die was lelijk aangekomen: net achter zijn kop was de huid over een lengte van ongeveer drie cen-timeter helemaal afgestroopt; het rauwe vlees eronder lag open en bloot.
Omdat bij het vogelasiel bekend is dat ik slangen houd, informeerde de beheerder mij over de patiënt. Toen ik er ging kijken, bleek het een jonkie Elaphe taeniura friesei te zijn, een Taiwanese ratslang. Deze prachtig getekende en gekleurde dieren zijn, zoals slangen-houders weten, niet giftig en niet agressief, voor de mens ongevaar-lijk, ook wanneer een exemplaar zijn maximale lengte van ± 2,50 m heeft bereikt en polsdik is.
Hoewel de wond er niet prettig uitzag, scheen de slang er niet zo-veel hinder van te ondervinden: ze probeerde te ontsnappen toen ik haar oppakte, ze tongelde heftig en voelde niet slap aan, aan-wijzingen dat de verwonding misschien zou meevallen. Dierenarts Grondhuis in Asten, die zo vriendelijk was om meteen na een tele-foontje het diertje te onderzoeken, was echter een andere mening toegedaan: toen hij de wond ging schoonmaken, bleek die dieper te zijn dan aanvankelijk te zien was geweest en het was maar de vraag of de luchtpijp en slokdarm onbeschadigd waren gebleven. De heer Grondhuis hechtte de wond zo goed als mogelijk was met de fijnste naald en het dunste hechtgaren, en diende het diertje nog een antibioticum toe en een dosis multivitaminen om de vervelling te bespoedigen. Tijdens de behandeling, die niet onder narcose plaats-vond, was de slang opvallend rustig gebleven.
Inmiddels is de patiënt weer terug bij haar baasje, die daags na de arrestatie van zijn huisdier terugkwam van vakantie. De verloren dochter heeft, naar ik vernomen heb, niet al te lang na haar me-dische ingreep al enkele kleine prooidieren gegeten, zodat er van een verwonding aan haar slokdarm vermoedelijk geen sprake is. Het ziet ernaar uit, dat deze Elaphe haar avontuur zal overleven.
De eigenaar vertelde me, dat de betreffende slang, een week of drie voordat hij op vakantie ging, was ontsnapt en dat hij het dier, in-tensieve naspeuringen ten spijt, niet had kunnen terugvinden. Nu weet ik uit ervaring - ook bij mij is er wel eens tijdelijk en definitief een verdwenen (Van der Voort 1991) - dat slangen meesters in het ontsnappen zijn: de onmogelijkste kieren in een terrarium bieden hun de mogelijkheid om de benen te nemen. Als slangenhouder moet je dan ook meer dan je best doen om ervoor te zorgen dat de kans op ontsnapping vrijwel uitgesloten is. Je moet er toch niet aan denken dat zoiets met een gifslang zou gebeuren.
Wanneer het ontsnapte dier een uitheemse slang betreft, is ze mogelijk ten dode opgeschreven als ze in onze natuur terechtkomt, waar niet de klimatologische omstandigheden heersen of de prooi-en aanwezig zijn die een voorwaarde voor haar overleven zijn. Verder overzie ik zo gauw niet de gevolgen van vreemde eenden in onze bijt, maar ik kan me voorstellen dat er, zeker als dergelijke ontsnappingen vaker in een bepaald gebied zouden gebeuren, een zekere vorm van faunavervalsing zou kunnen plaatsvinden. En dat lijkt me geen positieve ontwikkeling.
Maar iets anders is misschien belangrijker: wanneer westerse men-sen geconfronteerd worden met een slang, zal de laatste dat vrijwel altijd met de dood bekopen. Met de herpetofauna in Nederland is het nu eenmaal droevig gesteld, dus zijn we tijdens het wandelen of picknicken niet voorbereid op een ontmoeting met een slang. Bij-gevolg zullen de meeste mensen paniekerig reageren en er flink op los gaan slaan. En ook als paniek niet meteen de eerste reactie is, dan nog zouden mensen kunnen denken een goede daad te ver-richten als ze de wereld verlossen van een dergelijk ondier.
Het was niet nodig geweest om de slang waar het hier om gaat eerst half dood te slaan om haar te vangen. Dat dat toch gebeurd is, heeft misschien te maken met het feit, dat de buren van de slangen-houder niet goed geïnformeerd waren over diens menagerie. Het lijkt me dan ook niet zo onverstandig om de naaste buren ervan op de hoogte te brengen dat je slangenhouder bent en ze te vertellen wat voor dieren je verzorgt. We weten allemaal dat er veel voor-oordelen over slangen bestaan en dat die moeilijk uit te bannen zijn. Het lijkt me wenselijker om je buurtbewoners je slangen in hun terraria te laten zien en hen voor te lichten over bijzon-derheden en eigenschappen, dan ze in hun garage of tuin te con-fronteren met je onverhoopt ontsnapte dieren.
Literatuur
Schilt, J. van der, Een Elaphe-'wonder'. LS 2, (1982), 110-111.
Sie, N., Verzorging van en kweek met de ringhalsslang, Diadophis punctatus punctatus. LS, 19
Voort, Marcel van der, Een opmerkelijke herpetologische ontsnapping. LS 11 (1991), 128-131.