KRUIP EENS IN DE HUID VAN EEN ADDER!
In samenwerking met Ron Bronckers
Van alle addervangers die eind negentiende, begin twintigste eeuw werkzaam zijn geweest in Frankrijk, en over wie in Litteratura Serpentium in de loop der jaren is gepubliceerd, is Jean-Baptiste Courtol (Bronckers 2013b) ongetwijfeld de opmerkelijkste. Niet al-leen omdat hij kans heeft gezien om een in onze ogen stuitend aan-tal adders te vangen en te doden tijdens zijn arbeidzame leven – ge-schat wordt dat het er ongeveer 40.000 zouden zijn geweest – maar vooral omdat hij, anders dan zijn collega’s, een wel heel bijzondere erfenis heeft nagelaten.
Courtol, die kleermakker van professie was, heeft vermoedelijk tij-dens een winter waarin hij vanwege overwinterende adders ge-dwongen was zijn tijd anderszins dan jagend op adders door te komen, van maar liefst 900 slangenhuiden een kostuum gemaakt dat uit ettelijke onderdelen bestond. Zo uitgedost verscheen hij op 2 december 1895 inclusief adderschild op het Place du Breuil in Puy-en-Velay (afbeelding 1). Het is niet bij dit ene kostuum gebleven. Boyer (1900) meldt, dat Courtol voor zichzelf een tweede pak heeft gemaakt in de uitvoering van Lodewijk XV en voor zijn vrouw een gekraagd jasje. Of mevrouw Courtol zich daarmee ooit buitengaats heeft vertoond, vermeldt de historie niet. Wat er met het supple-mentaire pak gebeurd is weten we niet, ook zijn adderschild en addermasker (afbeelding 2) moeten waarschijnlijk als verloren beschouwd worden.
Als je zo’n 40.000 adders hebt gevangen, kan het bijna niet anders, of er is er wel eentje bij die voor zijn dood nog kans ziet om zijn be-lager lik op stuk te geven. Voor Courtol vond die adderlijke wraak-actie plaats op 11 juni 1902. De laatste van de twaalf adders die hij die dag had gevangen, had hem in zijn linkerhand gebeten. Hoewel Courtol wel eens vaker was gebeten, was het deze keer menens: vijftien uur na de beet stierf hij.
Courtol’s weduwe heeft één adderpak met toebehoren op enig mo-ment geschonken aan Musée Crozatier (afbeelding 3). Of het ooit deel heeft uitgemaakt van de vaste collectie van het museum, valt te betwijfelen. Het museum richt zich op diverse facetten van wat in Frankrijk zo mooi het ‘patrimoine’ heet, dat wij ‘erfgoed’ noemen. Daar hoort een pak met toebehoren, gemaakt van 900 slangenhui-den ongetwijfeld niet bij. Wel staat vast dat het pak in 2008 aan met name schoolkinderen is getoond, maar daarna is het weer, goed ingepakt in plastic, in zijn doos verdwenen.
Dat het pak op bovenvermelde manier is opgeborgen, weten we, omdat we het op donderdag 9 juni 2016 in onze aanwezigheid heb-ben zien uitpakken. Bij ons beiden is in de loop der tijd het ver-langen ontstaan om de streek waar met name Courtol zijn adders verzamelde, met eigen voeten te betreden en er te trachten enige adders te observeren. Courtol ving er tientallen op een dag, dus waarom zouden wij er ook niet een paar aantreffen? Maar tege-lijkertijd maakte het verlangen zich van ons meester om het pak van Courtol in het echt, en niet alleen op een briefkaart te zien! En die verlangens kwadrateerden elke keer dat we het erover hadden.
Het verlangen om slangen in de vrije natuur te observeren, én om het pak van Courtol te zien, zouden we het beste kunnen bevredi-gen, zo leek het ons, door bij Rob Veen en Claire Heisteeg, stichters en eigenaars van Natuurcentrum Tigouleix in de Creuse, een week onze intrek te nemen. Rob had in de aanloop naar onze komst en-thousiaste verhalen verteld over de mogelijkheid Aspisadder (Vipera aspis) en Europese adder (Vipera berus) te vinden. De aan-wezigheid van Matthijs Mackaay en Robin Huizinga op Tigouleix heeft er inderdaad voor gezorgd dat we Vipera aspis en ook de Ring-slang (Natrix natrix) hebben kunnen zien (afbeeldingen 4 en 5).
Maar zoals gezegd: onze grootste wens was het pak van Courtol te zien. We hadden begrepen dat het museum weliswaar aan het ver-bouwen was en bijgevolg gesloten was voor reguliere bezoekers, maar we hoopten op welwillendheid van de conservator om ons het pak toch te laten zien. Op een eerste telefonisch contact moest een e-mail volgen, met daarin precies uitgelegd wie er kwamen, wat hun status was en waarom ze het pak wilden zien. Ongetwijfeld zal de omstandigheid dat we speciaal voor het pak uit Nederland wa-ren gekomen, en het gegeven dat één van ons (Ron Bronckers) au-teur is van een inmiddels grote reeks van verhalen over adderja-gers, ertoe bijgedragen hebben dat we op eerdergenoemd moment conservator Emmanuel Magne zouden kunnen ontmoeten, die ons het pak van Courtol zou laten zien.
De 195 kilometers die Saint-Agnant-près-Crocq, waar Tigouleix on-der valt, scheidden van Puy-en-Velay, zorgden ervoor dat onze ver-wachtingen buitengewoon hooggespannen raakten. Maar uitein-delijk konden niet alleen wij, maar ook Rob Veen, exact op het afgesproken tijdstip, de hand drukken van Emmanuel Magne. De conservator nam ons mee naar zijn kantoor, waar de eerder-genoemde grote, langwerpige doos al klaarstond. Samen met zijn assistent spreidde hij de onderdelen uit op een grote tafel en konden we gaan bewonderen (afbeelding 6).
Rob Veen attendeerde ons direct op enkele merkwaardigheden. Op de eerste plaats waren alle onderdelen van het pak gemaakt van op stof genaaide slangenhuiden waarvan de rugzijde met de typische adderpatronen niet aan de buiten- maar aan de binnenkant van het pak zat. We waren zo van het tegenovergestelde uitgegaan, dat we erg verrast waren allemaal buikzijdes te zien. Bovendien, merkte Rob op, waren het niet allemaal adderhuiden! Hij wees in sommige onderdelen van het pak een aantal huiden met buikte-keningen aan die duidden op ringslangen. De ronkende tekst op het handgeschreven reclamebord (afbeelding 7) is dus enigszins misleidend.
Maar liefst drie hoofddeksels telt het complete kostuum, alle voor-zien van juveniele adders bovenop, of rondom. Eén muts is behalve met complete adders, ook versierd met stukjes huid (afbeelding 8) van de Westelijke smaragdhagedis (Lacerta bilineata).
Het was een indrukwekkende verzameling. We zouden graag enkele onderdelen uit hun beschermende verpakking hebben willen zien, maar het geheel maakte een erg kwetsbare indruk. Op enkele plaatsen had de tand des tijds het naaiwerk al geducht aangetast. We hebben maar niet het risico genomen om ‘nee’ te horen te krij-gen op een verzoek om bijvoorbeeld het vest onverpakt te mogen zien.
Jammer genoeg bleek het museum niet te beschikken over méér informatie dan op dit moment al bekend is. Dat zorgt ervoor dat het pak van Courtol, dat men graag op de wereldtentoonstelling van 1893 in Chicago had willen exposeren, maar wat om onduidelijke redenen niet is doorgegaan, blijft intrigeren. We zouden er graag nog veel meer over te weten willen komen.
Wel hebben we van Emmanuel Magne de toezegging, dat het pak desgewenst beschikbaar gesteld zou kunnen worden voor expositie in Nederland, mits een gerenommeerd natuurhistorisch museum een aanvraag voor beschikbaarstelling zou indienen. Overbodig te zeggen dat we inmiddels op zoek zijn naar een museum dat gebruik wil maken van de unieke mogelijkheid, om naar aanleiding van het pak van Courtol, dat niet getuigt van modern natuurmanagement, bezoekers informatie te verschaffen over de belangrijke positie van (ook giftige) slangen in ons ecosysteem. Natuurlijk lichten wij u in, als we daarin slagen.
Literatuur
Boyer, P. (1900) – Courtol le vipéricide. La Nature No 1412: 48.
Bronckers, R. (2013b) – De premiejacht op adders in Frankrijk. Een beroep in (prentbrief)kaart gebracht. Deel 7. Jean-Baptiste Courtol, bijgenaamd Courtol le vipéricide. Litteratura Serpentium 33(2): 118-127.
Onderschrift afbeelding addermasker:
Courtol’s gezicht gaat schuil achter een masker gemaakt van adderhuiden. Bron: Lectures pour Tous oktober 1902 (coll. R.J.C. Bronckers).