top of page

IN WAT VOOR EEN LAND LEEF IK EIGENLIJK?

 

Met dit essay heb ik in september 2023 deelgenomen aan de Anil Ramdas Essaywedstrijd van De Groene Amsterdammer.  Ik ben er niet mee in de prijzen gevallen.

Met onze Franse vrienden kunnen mijn vrouw en ik het tijdens een gezellig déjeuner over een veelheid van onderwerpen hebben, maar de politiek is meestentijds toch wel favoriet. Er is in Frankrijk altijd wel iets waarover de Fransen zich druk maken, iets waardoor sommigen de aanvechting niet kunnen onderdrukken om hun ongenoegen kracht bij te zetten door de keien uit de straten te halen, of de slagbomen van de péage verticaal te houden. Er is niet eens een onbetamelijke hoeveelheid alcohol voor nodig om het debat tussen het enigszins conservatieve deel van onze vrienden en het wat progressievere deel in alle hevigheid te doen losbarsten. Vaak redt iemand de gezelligheid dan door ons te vragen hoe bepaalde zaken bij óns geregeld zijn, hoe problemen in Nederland opgelost worden. Mijn vrouw en ik pogen dan in onze uitleg vriendelijk te zijn over de mores van het land waarin we al decennialang een groot deel van het jaar wonen en dat we als een tweede vaderland zijn gaan beschouwen – maar waarin we niettemin étrangers blijven – en tegelijkertijd geen afbreuk te doen aan de loyaliteit die we als Nederlanders ten opzichte van ons geboorteland voelen. Die houding leverde van meet af aan een verlegen ongemak op. Onze verhalen over praktische oplossingen voor nijpende problemen, tot stand gekomen op een vreedzame wijze, zo neutraal mogelijk verteld om een onbedoelde, chauvinistische ondertoon te vermijden, zouden in de oren van onze vrienden niettemin een superieure bijklank kunnen hebben. Nee, leggen we daarom heel voorzichtig uit, als chez nous, aux Pays-Bas, de regering een beslissing neemt, en die wordt goedgekeurd door het parlement, dan laten we bij ons het asfalt heel en de kinderkoppen op hun plaats, ook al zijn we het niet met de beslissing eens; in Nederland plegen we te polderen – een woord dat we tot onze verrassing een keer, maar dan wel op z’n Frans uitge­spro­ken – tijdens een Franse journaaluitzending hoorden. En ja, bij ons is de pensioenleeftijd vooralsnog verhoogd naar 67 jaar en drie maanden, en nee, dat hebben we niet met een revolutie en de guillotine proberen te voorkomen. Het progressieve vriendendeel kijkt in dergelijke gevallen met onverholen triomf naar het behoudendere deel, waarna ik mij haast nog eens in te schenken.

 

De afgelopen jaren hebben zich tal van onenigheden in ons tweede vaderland voorgedaan, onenigheden waarvan we het verloop en de uitkomst met verwondering, verbazing en uiteindelijk verbijstering hebben gevolgd. Zo hadden we het nooit voor mogelijk gehouden dat de kleine groep van chéminots (werknemers bij de Franse spoorwegen) een compleet land kon en zou gijzelen. Ze veroorzaakten maandenlang miljoenen binnenlandse gedupeerden, een astronomische financiële schade en veel overlast voor treinreizigers elders in Europa, enkel om te bewerkstelligen dat hun uit het begin van de twintigste eeuw daterende privileges onaangetast zouden blijven, privileges die de overheid, en dus elke Fransman en –vrouw, tot op dat moment hadden opgezadeld met een schuld van zo’n 45 miljard euro, and still counting… Emmanuel Macron, de veelbelovende, presidentiële jongeling die de saaie socialist François Hollande van diens tweede termijn had afgehouden, en van wie men al snel minachtend zou zeggen dat hij grootvader is zonder zelf kinderen te hebben, zag zijn poging om de onrechtvaardige en achterhaalde pensioenregeling te moderniseren, jammerlijk falen. Er zouden nog meer débâcles voor hem volgen. Vrijwel elke poging om moderniseringen te bewerkstelligen zoals die in de omringende landen redelijk probleemloos tot stand kunnen komen, ontwricht de bakermat van de beroemde drieslag liberté, égalité et fraternité telkenmale langdurig. Alle partijen die in Nederland voor wát voor onderhandelingen dan ook tot elkaar veroordeeld zijn, hebben als een zinvolle en aanvaardbare manier om tot een vergelijk te komen, het polderen omarmd. De Fransen kennen het woord en het principe ervan wel degelijk, we zijn er oorgetuige van geweest, maar ze blijven hardnekkig kiezen voor de weg die enkel verliezers oplevert en zelden een compromis. Wij hoeven vanuit onze pied à terre in Nederland maar 350 kilometer naar het zuiden te rijden om in ons Franse stadje te arriveren, maar de volstrekt andere dimensie waarin we daar terechtkomen, had een paar grenzen méér kunnen rechtvaardigen.

 

En ach, we spreken ook wel eens anderen dan onze intieme vrienden (één bron is géén bron, nietwaar!). De ménuisier bijvoorbeeld, die indertijd heeft geholpen ons huis op te knappen, maar daarna nog regelmatig is blijven binnenlopen voor een keuvel en een koffie. Hij vertelt bij herhaling over het chronisch wantrouwen van de Franse overheid en fiscus jegens de burgers, die op hún beurt de fiscus en de overheid met gelijke munt terugbetalen; over de ergerniswekkende bureaucratie, de zinloosheid van hard werken, de traagheid van het Tribunal, de verhoging van de pen­sioen­leeftijd, de prijsverhoging van de carburant… et naturellement les étrangers, de buitenlanders! olala… pas vous, pas vous, mais ces autres… haast hij zich te excuseren. Blijkbaar hebben we ons al zó aangepast aan de Franse mores en zijn we hem al zó vertrouwd geworden, dat hij niet eens in de gaten heeft dat hij niet tegen compatriottes zit te fulmineren. Tijdens de tijd die nodig is voor een koffie, komt al een flink deel van de maatschappelijke problemen voorbij. Bij de coiffeuse hoor ik niet anders, net als bij mijn buurman, een garagiste, wiens vader twintig jaar geleden nog wél met 55 met pensioen kon. De zoon is pas zestig en moet, nu de nieuwe pensioenregeling die dank zij Macrons ondemocratische maar begrijpelijke détour toch van kracht is geworden, maar liefst twee jaar nog! Het schrijnendst binnen onze Franse kennissenkring is toch wel de situatie van onze dame de ménage, een weduwe van in de zestig, die in armoede leeft, en die zich niets, maar dan ook helemaal niets kan permitteren van haar schraal weduwenpensioentje – afgezien van haar sigaretje dan. Van haar horen we uitgebreid over de Franse misstanden, iedere week weer. Frankrijk blijkt steeds meer een tot op het bot verdeeld land te zijn, met machtige syndicats, die elke poging van de regering om het land doucement richting eenentwintigste eeuw te duwen met een geen tegenspraak duldend NON! frustreren. Je moet wel erg ver terug gaan in de geschiedenis om voor de huidige Franse hogeborstzetterij binnen Europa en de rest van de wereld nog een steekhoudende rechtvaardiging te vinden. Stiekem vinden we dat Frankrijk een verrukkelijk land is om te wonen, maar dat er met de Fransen zelf geen goed garen valt te spinnen. Maar dat durven we voor alle zekerheid pas te vinden, als onze Franse vrienden al lang weer naar huis zijn.

 

Wanneer we na een verblijf van maanden weer eens uit ons tweede vaderland terugkeren naar ons eerste – uiteindelijk willen we voorkomen dat de kinderen en kleinkinderen ons als statushouders gaan beschouwen – treffen we dat vaak aan zoals we het bij ons vertrek hadden achtergelaten: druk, hectisch, lange files, maar ook: schoon, veilig, vertrouwd en – even kijken, wie is dat daar, die kerel ken ik… o ja, nog steeds met Rutte aan het roer. Onze Nederlandse vrienden praten ons dan bij over belangwekkende gebeurtenissen, voor zover we daar in Frankrijk via alternatieve kanalen niet al over gelezen of van gehoord hebben. Dan denken we, met verse herinneringen aan Franse toestanden in het achterhoofd vaak: het is vooral in het buitenland een zootje. In Nederland zelf zijn we klaar, Nederland kan niet affer, we kunnen ons enkel nog over pea­nuts druk maken.

 

Maar…

 

Bredero was een wijs man, al is-ie maar 33 geworden. Zijn lijfspreuk ‘t Kan verkeeren is ook voor Nederland uitgekomen. Hadden we enkele jaren geleden nog het genoegen dat Nederland door de vergelijkende verhalen die we met onze Franse vrienden over onze respectieve vaderlanden uitwisselden absoluut als winnaar uit de bus kwam, tegenwoordig kunnen we niet om de pijnlijke constatering heen dat het steeds meer afglijdt naar het Franse niveau. We doen er dan ook goed aan de recente ontwikkelingen in Nederland, zolang ze er niet naar vragen, voor de oren van nos amis verborgen te houden. Steeds vaker lijkt het erop dat ons alom geprezen polderèn plaats aan het maken is voor de destructieve en uiterst polariserende Franse manier van politiek bedrijven: eerst de keien uit de straat of hooibalen op de snelwegen, misschien later eens praten, maar alleen als vooraf duidelijk is dat wij onze zin gaan krijgen. Waar is de politieke strijd met open vizier over de inhoud gebleven? Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de indertijdse slogan van de Nederlandse fiscus Leuker kunnen we het niet maken, wel gemakkelijker! het schoolvoorbeeld van ironie is geworden? Wat is de rechtvaardiging van degenen die, met instemming van ettelijke kabinetten, van welke signatuur dan ook, al decenniënlang de natuur en het milieu – ook ónze natuur, ook óns milieu – maltraiteren, om met omgekeerde vlaggen en massieve tractoren het recht te willen afdwingen om daarmee dóór te gaan? Hoe zijn de bicepsuelen erin geslaagd het beschaafde discours in het parlement te vervangen door de taal en de mores van de straat en die van de kwaadaardige social media? Hoe kan het toch, dat wij Nederlanders, zo nuchter, zo praktisch, zo creatief en ondernemend, onszelf zo zijn kwijtgeraakt?

 

Het gebeurt maar zelden dat er bij het Franse journaal iets gemeld wordt uit het buitenland. We zijn het waaróm daarvan steeds beter gaan snappen: als een regering haar bevolking de geneugten van de vooruitgang wil laten proeven, en het gros van de wantrouwende bevolking ziet elke verandering als een verslechtering of als een aantasting van voor de eeuwigheid – niet dan? – verkregen privileges, dan heb je avond in, avond uit geen buitenland nodig voor je nieuws. Dat krijg je ruimschoots gevuld met perikelen van eigen bodem. De mogelijkheid dat onze Franse vrienden recentelijk dan ook iets hebben kunnen meekrijgen van onze lachende leugenaar, blunderend vorstenhuis, de buitenproportionele boerenblokkades, onbegrijpelijke coronarellen, de beschamende scheldpartijen in ons parlement die voor debatten moeten doorgaan, de kakelfonieën op onze tv-zenders, de vlammende intimidaties van bewindspersonen, de racistische protesten, de politieke en burgerlijke onwil om de behandeling van asielzoekers minder beschamend te maken, dat alles in dat keurige landje waarvan wij zo hoog hebben opgegeven – die mogelijkheid mogen we godzijdank afwezig achten. Die beelden zouden een logenstraffing betekenen van de enthousiaste verhalen over Nederland die we hun plegen op te dissen en zouden ons voorgoed ongeloofwaardig maken. Onze gesprekken zouden voortaan beperkt moeten blijven tot het weer en in harmonie verlopen. Geen uitdagend perspectief…!

 

Al die jaren dat we in Frankrijk hebben gewoond – ja, hébben gewoond, tot voor kort nog, want onze leeftijd heeft met het verstrijken van de jaren niet stilgezeten en we kunnen nu maar beter wat dichter bij de kinderen en kleinkinderen gaan wonen – al die jaren hebben wij er kunnen leven zonder noemenswaardige gevolgen te ondervinden van wat we ’s avonds bij het journaal zagen aan beelden van gestrande reizigers op luchthavens en stations, brandende autobanden op kruispunten van strategische wegen, rellende jongeren in rokende banlieus, meppende gendarmes op de boulevards van grote steden, ouvriers en grêve op fabrieksterreinen. Natuurlijk, ook wij moesten meer gaan betalen voor de carburant, ook voor óns werden de dagelijkse boodschappen steeds duurder en bleek het raadzaam te zijn om nóg verstandiger met energie om te gaan, maar dat alles hadden we in Nederland niet kunnen ontlopen. Omdat we als buitenlanders nauwelijks iets te maken hadden met de Franse fiscus, gelukkig geen beroep hoefden te doen op de Franse gezondheidszorg en ook anderszins onder de radar konden blijven – en pensioen en AOW werden keurig op tijd overgemaakt en waren met een Nederlandse bankpas in een Franse pinautomaat goed aan te spreken, lang leve de Europese Unie! – was het goed toeven in Frankrijk. Sinds kort kijken we ’s avonds om 20.00 uur in plaats van naar Anne-Sophie Lapix naar Annechien Steenhuizen en komen we tot de ontdekking dat de verhalen die we onze Franse vrienden moeten gaan vertellen wanneer die ons binnenkort hier komen bezoeken, aanzienlijk minder positief zullen uitvallen dan voorheen. Tegenover de beschamende toestanden in Franse bejaardentehuizen, moeten wij eerlijkheidshalve de mensonterende omstandigheden in onze verzorgingstehuizen zetten; de blokkades van de gilets jaunes hebben hun Nederlandse pendant in het gemotoriseerde pestgedrag van de Farmers Defence Force; zoals in Parijs demonstranten uit elkaar geknuppeld worden op de boulevards, zo worden die van ons van de A12 gesleurd op een manier die de blokkerende boeren nooit ten deel is gevallen. Onze wachtlijsten voor geestelijke of lichamelijke gezondheidszorg doen niet onder voor de Franse. Niet alleen in de Franse samenleving groeit de extreemrechtse flank hard, dat doet-ie in de Nederlandse niet minder. Het begrip voor buitenlanders is bij ons maar een ietsiepietsie groter dan in Frankrijk, maar hoe dan ook van een bedroevend laag niveau. Het zal erom hangen welke overheid inmiddels het meest wordt gewantrouwd. Zolang we niet alle tijd in ons vaderland doorbrachten, maar als enfants de la patrie niet ál te dicht op de problemen en toestanden zaten van ons tweede vaderland, was het niet moeilijk om Nederland te idealiseren. Dat werd zeker ook gemakkelijk gemaakt, doordat niet al het Nederlandse nieuws erin slaagde over de grens heen te komen. Maar nu we ons Nederland inmiddels weer voltijds ervaren, en door het uurlijkse nieuws op de radio, het Journaal om 20.00 uur en de informatie uit kranten, De Groene en de vele sociale contacten de ontwikkelingen en gebeurtenissen loud and clear meekrijgen, is het wél zo eerlijk om toe te geven dat ons échte en ons bonus-vaderland aan elkaar gewaagd zijn. In Nederland blijkt het bovendien moeilijker te zijn om onder de radar te blijven, en we krijgen dan ook regelmatig te maken met dié instanties, die vanwege hun eigen, grove tekortkomingen en laakbaar gedrag de laatste zouden mogen zijn om van anderen begrip, geduld en eerlijkheid te eisen.

 

Maar toch, de liefde tot zijn lant is yeder aengeboren, legt Vondel heer Peter aan het einde van de Gijsbreght van Aemstel in de mond. We prijzen ons gelukkig dat we tijdens de jaren van ons Franse avontuur als toeschouwers aan de zijlijn konden blijven staan, als er in de sociale arena weer eens een knokpartij aan de gang was. Mede daarom was het er goed toeven. Maar nu we weer hier zijn, hopen we dat de komende verkiezingen in november als uiteindelijk resultaat zullen hebben, dat Nederland zijn polderpolitiek weer zal omarmen of zelfs zal upgraden, dat alle onderdelen van onze samenleving die zo ongelooflijk te lijden hebben gehad van het eenzijdige, liberale bewind van de afgelopen dertien jaar mogen hopen op een spoedig herstel, zodat wij onze Franse vrienden kunnen blijven verbazen met verstandige oplossingen voor complexe problemen en kunnen verbijsteren met onze teruggekeerde sociale cohesie. Kijk, in zó’n land wil ik leven!

bottom of page