top of page

GIF BESTAAT ALLEEN MAAR IN DE VERBEEL- DING VAN DE ADDER 

Motto
Alleen bedoeld voor moderne sceptici: 
(...) wie zijt gij, die wilt ten oordeel zeetlen,
om over duizend mijlen heen te schouwen
met ogen, die maar net één spanne reiken?
Dante, Paradiso, XIX, 79-81. 


Inleiding
In vroeger tijden geloofde men, dat kikkers ontstonden uit de druppels die neervielen tijdens een regenbui. Nadat deze weten-schap eeuwenlang voor waarheid was aangenomen, kwam er in 1664 iemand op het idee om tijdens een regenbui eens een dergelijke kikker te vangen en open te snijden. De voedselresten die hij in maag en darmen van het dier aantrof, maakten het aannemelijk, dat de kikker al enige leeftijd had en dus onmogelijk tijdens de regenbui ontstaan kon zijn. 

In vroeger tijden geloofde men, dat een berin haar jongen ter wereld bracht als kleine, vormeloze klompjes vlees. De moeder likte deze klompjes vervolgens net zo lang, totdat ze het model van een beer kregen. Een ‘ongelikte beer’ is in onze tijd iemand van wie men kan zeggen, dat zijn moeder hem figuurlijk onvoldoende in model gelikt heeft, d.w.z een onbeschaafd persoon, maar vroeger nam men deze uitdrukking letterlijk. 

In vroeger tijden tot nog niet zó lang geleden, nam men de meest bizarre opvattingen over de natuur voor waarheid aan. Antieke ge-leerden, wier namen slechts met ontzag genoemd werden, hadden bepaalde opvattingen over natuurlijke zaken wáár bevonden. Deze waarheid is in boeken terecht gekomen omdát ze waar waren.Maar omdat boeken vroeger alleen maar te kopiëren waren door ze over te schrijven, konden er door allerlei veschrijvingen en vertaal-fouten de vreemdste dieren ontstaan, of konden dieren met de vreemdste eigenschappen uitgerust worden. Niemand kwam op het idee om deze vervormde ‘waarheden’ aan te vechten door ze aan de realiteit te toetsen. Een belangrijke eigenschap van de wetenschap in het algemeen, zoals die bedreven werd vanaf Aristoteles (384-322 v. Chr.) tot pakweg midden 17e eeuw is dan ook, dat men vooral aannam op gezag van anderen en niet overging tot eigen waar-nemingen.
 

‘Onverlichte’ opvattingen over slangen
Ook op het gebied van de herpetologie bestonden al van oudsher opvattingen die op gezag van eminente geleerden tot halverwege de zeventiende eeuw waar bevonden waren, en als zodanig geaccepteerd en doorverteld werden, totdat er onderzoekers kwamen die - geïnspireerd door de idealen van de Verlichting - de juistheid ervan gingen onderzoeken. Wie een willekeurige opsomming leest van dergelijke toenmalige, algemeen geaccepteerde opvattingen over slangen, kan moeilijk voorkomen dat hij de lippen krult; ik geef een bloemlezing - en verbaast u zich niet over de tegenspraak die enkele opmerkingen met elkaar vertonen:

  • het geluid van een zweep, gemaakt van de darmen van een adder, veroorzaakt bij zwangere vrouwen een miskraam

  • de ogen van een adder smelten direct en gutsen van het voorhoofd bij het zien van een glimp van een echte emerald

  • het nuchtere speeksel van een mens doodt een adder direct

  • wie addervlees eet, gaat lijden aan een onlesbare dorst

  • een dier dat door een adder is gedood, is niet meer eetbaar

  • als iemand die gestorven is als gevolg van een adderbeet gewassen moet worden, heeft dat nare gevolgen voor degenen die die handeling moeten uitvoeren

  • de tanden van een adder zijn het enige gif

  • de gal van een adder is het meest dodelijke vergif ter wereld

  • schorpioenen en adders sterven wanneer zij in aanraking komen met olijfolie

  • het gif van een adder zit nergens anders dan in de staart

  • wijn waarin een adder is verdronken, ja zelfs als zij slechts ervan gedronken heeft, is een verschrikkelijk en fataal vergif

  • adders kun je vangen met wijn

  • het vlees van een adder is zo heet, dat de flacon waarin het dier gevangen wordt gehouden ervan springt

  • de beste remedie tegen een adderbeet is de afgehakte kop van een adder op de wond aanbrengen

  • een goede remedie tegen een adderbeet is citroen

  • wie de kop van een adder die men eerst heeft laten stikken met een zijden draad om zijn hals draagt, wordt op die manier gevrijwaard van angina

  • muziek is een probaat middel om een door een adder gebetene te genezen

  • als een slang over iemands kleren kruipt die te drogen liggen, ontstaan in de nieren van degenen die die kleren gaan dragen bepaalde slangen die met stukjes en beetjes groeien en het hele lichaam kunnen omspannen; wanneer de staart de kop ontmoet, is de dood onafwendbaar

  • gif bestaat alleen maar in de verbeelding van de adder; wanneer het idee van woede en wraak ontstaat bij haar, worden deze gedachten doorgegeven aan de tanden, waarna een beet pas bloed kan infecteren; heeft een adder deze negatieve gedachten niet, dan is haar beet ook niet giftig

Wie geïnteresseerd is in nóg meer van deze opvattingen, kan o.a. terecht bij de Middeleeuwse auteur Jacob van Maerlant, wiens natuurhistorische encyclopedie Der Naturen Bloeme (± 1270) ook een slangenafdeling bevat (Van der Voort, 1993 en 2001). Maar elke andere willekeurige antieke en middeleeuwse wetenschapper die iets over slangen schrijft - en dat zijn er nogal wat - kan betrapt worden op bovengenoemde ‘waarheden’. En wie een aantal bestiaria doorbladert, waarin niet alleen over slangen, maar ook over andere dieren leuke feiten te lezen zijn, komt telkens dezelfde informatie tegen, een enkele keer met interessante nuances.


Empirisch onderzoek
Daar herpetologen tegenwoordig ‘beter weten’, moet ergens in de geschiedenis een begin zijn gemaakt met een opstand tegen de waarheden zoals die eeuwenlang gevigeerd hebben. Deze opstand heeft uiteindelijk geleid tot de veranderde opvattingen zoals wij die heden ten dage graag voor waar aannemen. Dat begin kwam nogal abrupt. Verkondigde Topsell in 1608 in zijn zeer lezenswaar-dige Historie of Serpents nog de meest kostelijke ‘nonsens’ over slangen (waarbij de opvattingen van tal van gerenommeerde an-tieke en middeleeuwse geleerden de revue passeren) - zowat een halve eeuw later heeft Francesco Redi de strijdbijl opgegraven tegen de alom heersende goedgelovigheid en heeft hij zijn tijdgenoten duidelijk gemaakt wat het principe van de empirie inhoudt. 


Francesco Redi (1626-1696?) was een Italiaanse geleerde aan het hof van de hertogen van Medici; hij had medicijnen en filosofie gestudeerd aan de universiteit van Pisa en werd in 1666 lijfarts van de groothertog in Florence. Waar het de taxonomie betreft heeft hij waarschijnlijk ook enige invloed gehad: in het Latijnse proefschrift van Josephus Laurenti uit 1768 wordt onder Genus XXXI, dat van de Vipera, expliciet Vipera Francisci Redi genoemd, zoals ook Redi’s opponent Moise Charas (zie onder) een slang naar zich genoemd zag worden: Vipera Mosis Charas (Laurenti, 1768, pag. 99-100). Het lijkt aannemelijk in het eerstgenoemde dier de huidige Vipera aspis francisciredi te zien, maar ik geef deze opvatting voor wat zij waard is: ik ben absoluut geen taxonoom en heb weinig inzicht in de veranderingen die de herpetologische benamingen in de loop der tijd hebben ondergaan. 

Redi nu, heeft een minutieus verslag gemaakt van de experimenten waarmee hij de onjuistheid van de opvattingen van zijn illustere voorgangers (maar ook tijdgenoten!) wilde aantonen. In o.a. een drietal brieven die hij (in 1664, 1670 en 1684) schreef aan Italiaanse hoogwaardigheidsbekleders, die blijkbaar geïnteresseerd waren in zijn proefnemingen, is hij op de voet te volgen bij zijn soms simpele, maar meestal bijzonder wrede experimenten, die aan tal van adders, maar aan nóg meer proefdieren het leven heeft gekost. 

Het voert te ver om de ontzenuwing van álle bizarre opvattingen zoals die hierboven staan opgesomd uit te werken; ik wil er een paar uitlichten en daarvan aangeven, hoe Redi te werk ging om de onjuistheid van de klassieke opvattingen en de juistheid van zijn eigen bevindingen aan te tonen. De nieuwsgierig geworden lezer verwijs ik voor méér naar het boekwerk van Knoefel.


Redi aan het werk 
Gal
Dat addergal een zwaar vergif zou zijn, kom je om de haverklap tegen in oude literatuur. Redi had daar zo zijn eigen gedachten over. Hij was eens in gezelschap van een bekende addervanger, toen deze wijsheid weer eens ten beste werd gegeven. Deze addervanger, Jacopo Sozzi, die de dieren leverde aan apothekers die er theriac - een ‘wondermiddel’ van maakten (zie Van der Voort, 1993, pag 110 e.v.; Bijlage E), had toevallig een addergal op zak, deed die in een halfvol glas met water en dronk het geheel zonder een spier te vertrekken op. Hij bleek er niet dood aan te gaan. Redi nam echter geen genoegen met dit bewijs van de onjuistheid van de oude opvattingen over addergal. De man zou immers vooraf theriac ingenomen kunnen hebben en daardoor geïmmuniseerd kunnen zijn. Met behulp van twee duiven, een hond, twee hanen, een pauw en een kalkoen, die hij addergal liet eten, toonde hij aan - toen de dieren het experiment bleken te overleven - dat het met de giftigheid van de addergal wel meeviel. Ingenomen bleek addergal niet schadelijk te zijn, maar mogelijk werden wel vergiftigingsver-schijnselen veroorzaakt, wanneer deze vloeistof in wonden gedruppeld werd. Dus verwondde Redi, of liet dat doen (soms vermeldt hij expliciet, wanneer hij het experiment zelf uitvoerde), talloze kippen, duiven, konijnen, een lam en een hert, waarna addergal in de wonden gedruppeld werd, om opnieuw slechts de conclusie te kunnen trekken: addergal is absoluut ongevaarlijk.

Speeksel
Van oudsher treft men beweringen aan, dat het nuchtere speeksel van mensen levensgevaarlijk is voor slangen (Van der Voort, 1993, Bijlage A). Redi geeft eerst een indrukwekkende opsomming van geleerde voorgangers en tijdgenoten die deze stelling aanhingen om vervolgens de onjuistheid ervan aan te tonen. Dat deed hij op de volgende manier: hij sloot zes adders op in een kist en gedurende vijftien ochtenden wist hij het zo te regelen, dat evenzovele mannen de dieren met hun nuchtere speeksel in de opengesperde bek kwamen verblijden. Hij dwong de dieren het spul door te slikken en constateerde daarna, dat ze veel vriendelijker en levendiger werden vanwege het weldadige nieuwe voedsel en in ieder geval niet stierven. Met een tweede experiment toonde Redi aan, dat dieren die door een adder werden gebeten die eerst met menselijk speeksel was besmeerd geen enkele kans hadden om dat te overleven: het gif was geenszins zwakker geworden door het speeksel en alle proefdieren stierven. Al weer een misvatting minder. Overigens blijkt speeksel een aantal ingrediënten te bevatten waarvan de helende en antibacteriële werking niet onderschat moet worden (Root-Bernstein, 113 e.v.).
  
Het eten van een vergiftigde prooi is dodelijk

Om de onjuistheid van deze antieke stelling te bewijzen, liet Redi tal van kippen en duiven door adders bijten. Vervolgens gaf hij een hond en enkele torenvalken de kadavers te eten om daarna tot de conclusie te komen, dat er niets mis was met dergelijke etenswaren.
  
Slangen zijn verzot op wijn
Slangen zouden verzot zijn op wijn. Als ze de kans kregen om in een fles of vat te kruipen, vergiftigden ze de wijn daarmee: dat was een voor mensen dodelijke drank geworden (Topsell vermeldt in 1608 nog een voor waar gehouden voorval met ‘adderwijn’, zie Van der Voort, 1993, pag. 22). De onjuistheid hiervan wist Redi gemakkelijk aan te tonen: op een plek waar veel adders zaten (het moet vroeger in Toscane gekrioeld hebben van die dieren) plaatste hij overal bakjes met wijn in het struikgewas. Niet één keer kon hij een adder betrappen bij het drinken ervan, geen enkele keer bleek het niveau in de bakjes verlaagd te zijn. Dat oude geleerden het bij het verkeerde eind hadden door te stellen dat adders in vaten en flessen verdronken, toonde Redi met enkele wrede experimenten aan. Als een adder ín een fles had kunnen kruipen, kon zij er ook weer uit. Hij stopte bij herhaling een slang in een fles om te constateren, dat het dier er ook weer telkens uit kon kruipen. Alleen door een adder gedurende anderhalf uur onder ‘wijn’ te houden, bleek het dier dood te krijgen te zijn. En dat een adder het lang vol houdt om te trachten uit een fles te ontsnappen, toonde hij aan door een proefdier in een fles met olijfolie te stoppen. Gedurende maar liefst zestig uren probeerde het arme dier uit zijn oliebad te ontsnappen en Redi beschrijft gedetailleerd hoe het uiteindelijk volkomen uitgeput naar de bodem zonk en stikte, daarmee de wetenschap een geweldige dienst bewijzend.
 
Gif bestaat alleen maar in de verbeelding van de adder
De merkwaardigste opvatting over het vergiftigende vermogen van een adder is wel de opvatting zoals die geformuleerd werd door Moise Charas, een Franse onderzoeker, die kennis had genomen van Redi’s bevindingen uit 1664 en het niet in alles met zijn opponent eens was. Na grondige onderzoekingen was hij namelijk tot de conclusie gekomen, dat er geen enkel lichaamsdeel, orgaan of vocht in een adder aan te wijzen was waar een vergiftigend vermogen vanuit ging: het gif zou alleen maar bestaan in de verbeelding van de adder. In het kort komen de experimenten van Charas erop neer, dat hij in proefdieren verwondingen aanbracht, er addergif in druppelde, waarna de wond goed dichtgemaakt werd om het wegstromen van het vergif te verhinderen. Duiven en katten bleken op deze wijze geen nadeel te ondervinden van het vergif. Ook een hond, die achter het oor verwond werd, een plaats die hij niet zou kunnen schoonlikken (speeksel!), gaf geen negatieve gevolgen te zien van de zo uitgevoerde vergiftiging. Bij een ander experiment liet Charas een adder herhaaldelijk in brood bijten. Vervolgens ‘irriteerde’ hij het dier, waarna het een duif moest bijten. De duif stierf in korte tijd. Voor Charas was dat het bewijs, dat die geelachtige vloeistof die wel eens van addertanden druppelde er niets mee te maken kon hebben, want die vloeistof was uitgeput door het herhaaldelijk in brood bijten en hier kwamen dus de wraakgevoelens van de adder in het spel: die hadden de dood van de duif veroorzaakt. Hoewel Redi in 1664 al uitputtende, en voor de betrokken adders en proefdieren veelal dodelijke experi-menten met grote nauwkeurigheid had uitgevoerd, werd hij door de kritiek op zijn onderzoekingen aan het twijfelen gebracht. Hij ging dus andermaal aan het werk en liet adders een duif, een haan, een kalkoen, een eekhoorn, een zevenslaper en vele andere kleine zoogdieren bijten. De dieren stierven natuurlijk alle aan de ge-volgen van de beet, maar Redi constateerde nuanceringen: de snelheid van de dood was afhankelijk van de grootte van de proef-dieren en ook de plaats waar gebeten werd had invloed: op aderrijke plaatsen had een beet meer effect dan op plaatsen waar minder aders liepen. Bovendien merkte hij op, dat een proefdier het experiment wel eens overleefde, als de bijtwond hevig bloedde. Verder bleek ook, dat een door de adder zelf aangebrachte beet effectiever was, dan wanneer de beet door mensenhanden was veroorzaakt. Even tussen haakjes: Redi heeft talloze adders de kop af laten hakken, en met deze koppen in de loop der tijd allerlei dieren verwondingen toegebracht. Het bleek, dat met afgehakte koppen wel degelijk vergiftigingen toegebracht konden worden, al nam het effect met het verstrijken van de tijd af (nóg een opmerking tussen haakjes: bij Keimer staat te lezen, dat er pogingen zijn gedaan om mummies van slangen waarvan de kop goed geconserveerd was te onderzoeken in een poging het gif, dat een lange houdbaarheid schijnt te hebben, te isoleren en er proefnemingen mee te doen - Keimer, 1947, pag. 37, noot 2). 
Redi formuleert uiteindelijk een ironische conclusie: de adders in Italië móeten wel giftiger zijn dan die in Frankrijk, want de onhoudbaarheid van de Charas’ stelling is overduidelijk gebleken. Overigens is er gedurende alle experimenten uitsluitend sprake geweest van ‘adders’, zonder nadere aanduiding. Het is mij niet duidelijk geworden, of beide onderzoekers gebruik hebben gemaakt van dezelfde addersoort. 


Hoewel Redi het gelijk aan zijn kant leek te hebben, was niet iedere geleerde daarvan overtuigd. Ruim een eeuw later, in 1781, laten de woorden van Mr. J. van Lier zien dat er nog steeds onzekerheid bestaat over de wijze waardoor vergiftiging door een adderbeet nu precies veroorzaakt wordt: ‘Het is den beoeffenaars der Genees-kunst even zo wel als aan den Natuuronderzoeker bekend, hoe men in de naast voorgaande eeuw getwist heeft, of het Addergivt in iets stoffelyks, dan in iets geestigs bestond; dat is: of men het vogt uit de Slagtanden der Adders voortkomende, als op zich zelve schadelyk en eygentlyk venyn bevattende, moest aanmerken, dan of het aleen toevallig schadelyke vermogens verkreeg, wanneer het Dier door terging grammoedig en kwaadaardig was gemaakt’ (Van Lier, 1781, 137-138). 

Het is natuurlijk wel zo, dat een adder harder met haar giftanden zal toeslaan, haar beet langer zal laten duren en méér gif in de wond zal injecteren naarmate zij kwader is, maar dat alles doet niets af aan de juistheid van Redi’s en de onjuistheid van Charas’ uitgangspunt.


Tot besluit
Het is kenmerkend voor de ‘volgzaamheid’ van Antieke en Middeleeuwse geleerden, dat het mogelijk is gebleken dat de opvattingen over adders waarvan er enkele geciteerd zijn in het derde deel van dit artikel, duizenden jaren lang hebben kunnen standhouden als juiste opvattingen. Het is vandaag de dag moeilijk in te schatten, hoeveel moed Redi gehad moet hebben om met zijn onderzoekingen die leidden tot afwijkende opvattingen, in te gaan tegen wat al eeuwen op bijvoorbeeld slangengebied vigeerde. 

Is het - dat vind ikzelf tenminste - al interessant om te kunnen zien hoe moeizaam al die bizarre opvattingen in de loop der tijd ontzenuwd worden, veel fascinerender is het om de omgekeerde weg te bewandelen: wat hebben integere onderzoekers eeuwen voor Christus in de natuur waargenomen in vermoedelijk individuele dieren, dat in de loop der tijd heeft kunnen uitgroeien tot de meest absurde, algemeen geldige ‘waarheid’? 

O ja, wat betreft ‘ongelikte beren’: een berin bevalt tijdens haar winterslaap. Deze winterslaap brengt zij diep teruggetrokken door in haar hol. Het zal voor vroegere onderzoekers dan ook geen gemakkelijke opgave zijn geweest om de juiste toedracht van een bevalling waar te nemen. Jonge beertjes, weet men nu, komen in een vruchtvlies ter wereld. Na de geboorte knaagt de moeder dit vlies door en likt ze haar jongen schoon. Daardoor kan het lijken, alsof zij de vormeloze hompjes vlees in hun uiteindelijke model likt.


â–  Literatuur
Keimer, L., 1947. Histoires de serpents dans l’Egypte ancienne et moderne. Mémoires présentés à l’Institut d’Egypte et publiés sous les auspices de sa majesté Farouk Ier, roi d'Egypte. (Tome cinquante). Le Caire. 
Knoefel, P., 1988. Francesco Redi on vipers. Translated into English and annotated by, Leiden. 
Laurenti, J., 1768. Synopsis Reptilium. Wenen. Herdruk Amsterdam, 1966. 
Lier, J. van, 1781. Verhandeling over de Drentsche slangen en adders. Groningen. Facsimilé-uitgave Meppel, 1976. 
Maerlant, Jacob van, Der Naturen Bloeme. Ed. Dr. Eelco Verwijs, Leiden, 1878. Ongewijzigde herdruk 1980. 
Root-Bernstein, R. en M., Honey, Mud, Maggots, and Other Medical Marvels. The Science Behind Folk Remedies and Old Wives’ Tales. Boston/new York, 1997. 
Topsell, E., 1973. The Historie of Serpents or The Second Booke of liuing creatures. London, 1608. Reprint Amsterdam. 
Voort, M. van der, 1993. Van serpenten met venine. Jacob van Maerlant’s boek over slangen hertaald en van herpetologisch commentaar voorzien. Hilversum. 
Voort, M. van der, 2001. Dat seste boec van serpenten. Een onderzoek naar en een uitgave van boek VI van Jacob van Maerlants Der naturen bloeme (thesis). Hilversum

Eerder verschenen in Litteratura Serpentium 20 2000.

P.S.: De Italiaanse stad Multepulciano is onder meer beroemd vanwege haar vino nobile. In een wijnwinkel aldaar trof ik een heuse Redi-wijn aan. De Nederlandse eigenaresse vertelde me, dat deze Redi-wijn enkele jaren geleden een nieuw etiket heeft gekregen - zie hiernaast. Op het oude stond, herinnerde ze zich, een slang afgebeeld. Ze had een dergelijke fles helaas niet meer in voorraad. Redi-wijn is erg de moeite waard. Het is een heerlijke, rode wijn met volle smaak.

Behalve op het etiket van een wijnfles, trof ik de naam Redi ook ettelijke keren aan als naam van een restaurant, café e.d. Hij is geen onbekende in Multepulciano!

De mens als prooi

 

In Litteratura Serpentium jaargang 30 (2010), heeft Ruud de Lang een interessante bijdrage geschreven over rampzalige ontmoetingen tussen mens en reuzenslang. Uit recente berichtgeving blijkt dat zijn artikel van toen nog niets aan actualiteit heeft ingeboet. Onderstaande verschrikkelijke gebeurtenissen moeten dan ook gezien worden als een bescheiden toevoeging aan zijn lange lijst van gevallen, die liep tot aan 2010.

 

In The Guardian van 26 oktober 2022 berichtten Rebecca Ratcliffe en Reno Surya over een 54-jarige plantagewerkster op Sumatra, die ten prooi was gevallen aan een python van zo’n zeven meter. Jahrah, zoals de vrouw heette, was ’s morgens naar haar werk vertrokken, maar ’s avonds niet teruggekeerd naar huis. Haar man rapporteerde haar vermissing en ging naar haar zoeken. Op de plek waar ze gewoonlijk werkte, trof hij enkele attributen van haar aan: haar sandalen, haar hoofddoek,  jasje en de gereedschappen die ze gebruikte voor haar werk. Hij alarmeerde anderen en niet al te lang daarna ontdekten ze vlak bij de plaats waar de vrouw was verdwenen, een python. Het dier werd er al snel van verdacht iets te maken te hebben met de verdwijning van de vrouw, en nadat het was gevangen, troffen ze de vrouw inderdaad in de maag van het dier aan. Normaliter prederen pythons op kleinere prooien en zijn menselijke slachtoffers zeldzaam. Er is waarschijnlijk sprake geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden: een hongerige python van een behoorlijke lengte en een potentiële menselijke prooi, die wellicht qua postuur geen probleem heeft opgeleverd; of mogelijk heeft de vrouw de python tijdens haar bezigheden verstoord, daardoor een schrikreactie bij het dier teweeggebracht, met rampzalige gevolgen.

 

De schrijvers memoreren in hetzelfde artikel een voorval uit 2018, waarbij een reusachtige python op het eiland Muna bij Sulawesi een vrouw had verzwolgen. Ze was haar tuin in gegaan die aan de voet van een rots lag, waarvan het bekend was dat slangen in de grotten ervan leefden. In 2017 was een boer op Sulawesi ook slachtoffer geworden van een hongerige python. Olivier en Hope vermelden beiden ettelijke, deels dezelfde, verhalen over mensetende slangen. Soms zijn het verhalen van ‘horen zeggen’ – met alle onbetrouwbare gevolgen vandien, maar er is ook sprake van verslagen die gerenommeerde herpetologen hebben opgetekend en die daarom geloofwaardiger zouden moeten zijn. Vaak blijken mensen inderdaad wel eens te zijn opgegeten door pythons of anaconda’s, maar evenzovele keren hebben dergelijke slangen weliswaar mensen gedood, maar hun prooi vervolgens niét verorberd. Dan zou er sprake kunnen zijn geweest van een vergissing van de slang of een onvoorzichtigheid van de mens.

 

Niettegenstaande de vele reportages die berichten over reuzenslangen die mensen eten, zijn herpetologen het er met elkaar over eens, dat slangen weliswaar mensen kunnen doden, maar dat zelden doen. Reuzenslangen kunnen veel grotere prooien dan mensen aan en het is dan ook intrigerend waarom er zo weinig mensen ten prooi vallen aan pythons en anaconda’s. Mensen zijn immers relatief zwak, hebben geen scherpe klauwen en reusachtige kaken om zich te verdedigen. Dat is met de gebruikelijke prooien van pythons en anaconda’s wel anders.

 

Bizar zijn de vele broodje-aapverhalen, die slangenhouders waarschuwen voor slechte intenties van hun reuzenslangen. Internet en Youtube staan er vol mee. Het bizarst is wel het verhaal van een slangenhoudster die met haar python in bed sliep. Het dier zou op enig moment gestopt zijn met eten en zich naast haar uitgerekt hebben, alsof hij haar wilde opmeten. Toen de vrouw met een dierenarts over deze verschijnselen sprak, schrok die, en zou de vrouw gezegd hebben dat haar lievelingsdier voorbereidingen aan het treffen was om haar op te eten. Mensen die méér kennis van slangen dan de dierenarts hadden, ontzenuwden de waarschijnlijkheid van deze verklaring op overtuigende wijze.

 

Er mag één gebeurtenis, gerelateerd aan dit onderwerp, niet onvermeld blijven. Die betreft de actie van Paul Rosolie, die zich uit idealistische overwegingen liet verslinden door een anaconda. Rosolie is al jarenlang werkzaam in het Amazonegebied, en ziet met lede ogen de teloorgang van dat leefgebied van zoveel dieren en planten aan. Hij wilde daar een discussie over uitlokken en riep daarbij de hulp van een anaconda in. Het interview met Paul is terug te vinden op de site van Televizier op de datum 1 december 2014. Het blijkt dat zijn actie de nodige weerstand opleverde en dat een petitie van Discovery om uitzending van de reportage te voorkomen, door 40.000 mensen werd gesteund. Die hadden allemaal medelijden met de slang, terwijl er vanwege de (moedwillig aangestoken) branden in het Amazonegebied, branden waartegen hij nou net met zijn stunt wilde protesteren, tijdens Pauls stunt duizenden slangen verbrandden. Een petitie om het regenwoud te beschermen kreeg  slechts 159 handtekening! Op Youtube is een video te zien waarin de anaconda – het zal wel een exemplaar van Eunectus marinus zijn geweest - weinig moeite schijnt te hebben met het verorberen van zijn belager. Paul Rosolie was gekleed in een speciaal pak met een zuurstofvoorziening en contactmogelijkheden met het team dat kon ingrijpen, en werd pas verzwolgen, nadat hij de anaconda daartoe met pesterijen had uitgenodigd. Hij is al tot zijn middel in de slang verdwenen, als het filmpje stopt. Uit het interview blijkt, dat Paul de nodige beschadigingen heeft opgelopen, maar dat de anaconda weinig last schijnt te hebben ondervonden van zijn ongewilde zwelgpartij. Het was niet de bedoeling van Paul Rosolie om te bewijzen dat reuzenslangen mensen kunnen opeten, maar hij heeft dat met zijn stunt wél gedaan.

 

Literatuur

Bellosa, H., Dirksen L., & Auliya, M., Faszination Riesenschlangen. Mythos, Fakten und Geschichten. München, 2007.

Olivier, James A., Snakes in Fact and Fiction. New York, 1958.

Pope, Clifford. H., The Giant Snakes. The natural History of the Boa constrictor, the Anaconda and the largest Pyhtons. New York, 1961.

Lang, Ruud de, ‘De netpython (Broghammerus reticulatus) en de mens eten elkaar: dieren, eet smakelijk!’ Litteratura Serpentium jaargang 30 (2010) 254-269.

​

Eerder gepubliceerd in Litteratura Serpentium 42 (2022), 163-167.

​

​

​

​

​

bottom of page