top of page

ENE SCALC INT BELESEN
  
Inleiding
 

In de verzen 107-114 van het zesde boek van zijn Der Naturen Bloeme (1266) dat over 'serpenten' gaat, informeert de Middel-eeuwse auteur Jacob van Maerlant ons over een merkwaardige eigenschap van de aspis (= cobra): 

Maer nu es ene nature in desen,
Dat sere scalc es int belesen;
Want alst den toevenare verstaet,
Diet met sulken arte vaet,
So steectet in teen ore den staert,
Ende worpet tander nederwaert
Jeghen daerde, ende stopt sijn oren,
Also dat niet en mach hoeren. 

In modern Nederlands vertaald wil dit zeggen: 'De aspis is op het gebied van belezen worden zeer arglistig. Want, als ze de slangenbezweerder hoort die haar met behulp van een dergelijke kunstgreep wil vangen, dan stopt ze de staart in het ene oor en gaat met het andere op de grond liggen. Zo houdt ze haar oren dicht.' 

Deze eigenschap maakt de cobra, met name de hier bedoelde Naja haje of ureusslang tot een gevaarlijke tegenstander van de mens. Het dier draagt dodelijk gif bij zich en blijkt zelfs door hen die daarin zijn gespecialiseerd niet zonder slag of stoot gevangen te kunnen worden. Het land waarin men het met deze dieren te stellen heeft, wordt door Maerlant in vers 127 genoemd: Egypte. 

Moderne herpetologen zullen dit verschijnsel naar het rijk der fabelen verwijzen. Een slang is immers zo goed als doof. Het dier mist een uitwendig gehoororgaan, evenals trommelvliezen. Een buis van Eustachius zal men ook tevergeefs zoeken. Niettemin is er wel degelijk een binnenoor aanwezig. Een lage frequentie van 100 tot 500 Hertz veroorzaakt in de gehoorzenuw een impuls. In de dagelijkse praktijk is het gehoororgaan als zodanig voor slangen echter een te verwaarlozen zintuig. Wel functioneert het binnenoor heel duidelijk als receptor van trillingen die via de bodem tot de slang komen (Engelmann & Obst, 1981, pag. 31). 

Maerlants geciteerde mededelingen lijken onzin, evenals dergelijke vermeldingen in nóg oudere literatuur. Toch zijn er in moderne werken soortgelijke gegevens aan te treffen. In het onderstaande geef ik eerst een exposé van antieke slangenbezweerderspraktijken, vervolgens van moderne, die een echo zijn van wat Maerlant meldt over het belezen van slangen. 


â–  Antieke omgang met slangen
In antieke tijden beschouwde men de slang vanwege haar verborgen levenswijze als een chtonisch wezen, d.w.z. als een wezen dat tot de aarde behoorde, en als heerser van het Dodenrijk; anderzijds kende men haar ook als huisslang met een beschermende functie (Schouten, 1963, pag. 34-35). Vandaar dat in iedere woning een slang aanwezig was, soms zelfs meer dan één. Dat moet bijvoorbeeld in Rome zodanige vormen hebben aangenomen, dat Plinius kon verzuchten, dat als de eieren van de esculaapslang (Elaphe longissima) niet regelmatig in het vuur vernietigd werden, er een ware plaag van deze dieren zou ontstaan (Plinius, XXIX, xii, pag. 23 l). Ook opmerkingen van de Engelse dominee Edward Topsell laten zien, dat slangen in 1608 in Engeland in grotere aantallen voorkwamen dan nu het geval is (Topsell, 1973, passim). 

Een huisslang, voornamelijk werden daar cobra's voor gebruikt, had in antieke tijden bepaald geen hondeleven. Men vertroetelde de dieren, legde ze bij de kinderen in de wiegjes en liet ze samen spelen en eten. Het speciaal voor hen bereide voedsel, dat bestond uit honing, wijn en meel, zouden ze zelfs van tafel komen likken, nadat ze daartoe met vingerknippen waren uitgenodigd. Ook 's nachts hield men terdege rekening met de cobra's: wie het bed even moest verlaten, knipte met zijn vingers, waarop de slangen naar hun holen gingen, totdat degene die hen gewaarschuwd had was teruggekeerd in zijn bed (Aelianus, XVII, 5; Topsell, 1973, pag. 58). Als de slangen al eens een kind verwondden, dan werd dat als een goddelijke en gelukkige misrekening beschouwd (Topsell, 1973, pag. 242; Egli, 1985, pag. 113). 

Maerlant vermeldt bij zijn behandeling van de 'aspis' een dergelijk ongeluk dat zich in Egypte afgespeeld zou hebben: in de verzen 126-136 verhaalt hij de trieste geschiedenis van een man die een cobra hield als huisdier. Dit vrouwtjesdier kreeg twee jongen, waarvan er één een van de kinderen van de man doodde. Toen de slangemoeder dit ontdekte, scheurde ze haar kind doormidden en verdween om nooit meer terug te komen. 


â–  Antieke slangenbezweerders
Enerzijds werden slangen dus doelbewust als huisdier gehouden, anderzijds zullen het ook in die tijd dieren zijn geweest die de mensen niet overal en te allen tijde verblijd zullen hebben met hun aanwezigheid. Bijgevolg waren er lieden nodig die gespecialiseerd waren in de omgang met slangen. Een auteur die ons uitvoerig inlicht over de werkzaamheden van deze mensen is de Romeinse auteur Lucanus. In het negende boek van zijn Pharsaliainformeert hij de lezer over de leden van een stam met wel erg bijzondere herpetologische kwaliteiten, die van de Psylli: 
Van de rassen die de aarde bewonen is er slechts één, die van de Psylli van Marmarica, die ongedeerd blijven wanneer ze een dodelijke beet van slangen oplopen. Hun stem heeft de werkzaamheid van krachtige kruiden, hun eigen bloed is beschermd en kan alle vergif weren, zonder zelfs ook maar toverspreuken te gebruiken. De omstandigheden in hun land hebben het hun mogelijk gemaakt, probleemloos temidden van slangen te leven. Door hun woonplaats daar te maken waar slangen hen omringen, verkregen ze het voorrecht dat de dood hun veilig wonen toestond (begrijp: tenminste, waar het een dood door vergif betreft). Ze vertrouwen uitermate sterk op hun bloed. Als ze bij een pasgeboren baby vrezen, dat er sprake is van vreemd bloed, beproeven ze het verdachte kind met behulp van een giftige aspis. Wanneer de baby niet schroomt om de slang aan te raken en het dier vervolgens ook nog tot zijn speelgenoot maakt, dan pas zijn de Psylli overtuigd van de zuiverheid van de nakomeling. De Psylli nemen geen genoegen met veiligheid uitsluitend voor henzelf, maar waken ook over vreemdelingen en helpen de mensheid tegen dodelijke monsters. Zo volgden ze de Romeinse legers; en zodra de aanvoerder bevel gaf het kamp in te richten, begonnen de Psylli het zand binnen de kring van het bolwerk met bezweringen en toverformules te zuiveren van slangen. De grenzen van het kamp werden afgezet met rokende vuren waarin hout knapte en moederhars siste. Schrale tamarisktakken, oosterse costo's, duizendguldenkruid uit Thessalië, venkel en Siciliaanse thapsos maakten herrie in de vlammen. En de Psylli verbrandden verder ook larikshout en citroenkruid, van welks rook slangen afkerig zijn en horens van herten - herten wier geboorteplaats ver buiten Afiika is. Zo werden de soldaten 's nachts beschermd. Maar als iemand overdag werd gebeten en bijna doodging, dan werden de wonder-baarlijke krachten van de Psylli actief en ontstond er een machtige strijd tussen de Psyllus en het toegediende gif De inboorling begint met het markeren van de plaats van de beet; dit stabiliseert het gif en beperkt het tot de plaats van de wond. Daarna produceren zijn schuimende lippen vele bezweringen in een ononderbroken gemompel. De ernst van de kwaal dwingt hem geen adem te halen, evenmin staat de dood een moment van stilte toe. Inderdaad wordt het gif, nadat het tot in het zwartwordende merg is doorgedrongen, door toverij uitgedreven. Maar, als het gif niet goed gehoorzaamt, en weigert, ondanks de bevelen, naar buiten te komen, dan leunt de genezer voorover en likt de bloedelozeplaats, zuigt het vergif uit en draineert de ledematen met zijn tanden, totdat hij met een zegevierend gebaar de dood uit het koude lichaam sleurt en hem uitspuugt. En het is een koud kunstje voor de Psylli om aan de smaak van het vergif te bepalen wat voor een soort slang het was over wier beet de genezer zegevierde (Lucanus, IX, 890-939, pag. 571-575). 


Moderne slangenbezweerders 
Bertus Aafjes
Net als de Psylli vroeger, voorzien ook in de twintigste eeuw nog mensen in hun levensonderhoud met het opsporen van slangen op plaatsen waar die niet welkom zijn. De romancier Bertus Aafjes wijdt er in zijn Morgen bloeien de abrikozen een reisherinnering aan (Aafjes, 1966, pag. 163-172). Het blijkt nodig te zijn, dat zijn huis en tuin gezuiverd worden van schorpioenen en slangen. De beroemde slangenbezweerder Moestafa Aboedi, die dat karwei komt klaren, maakt er een indrukwekkende vertoning van. De sissende geluiden die hij produceert wisselt hij af met bezweringsformules die eentonig gereciteerd worden: 
Ik bezweer jullie bij Allah... al ben je boven.. al ben je beneden... kom tevoorschijn... Ik bezweer jullie bij de Allerhoogste naam... gehoorzaam en komt tevoorschijn... en als je me niet gehoorzaamt.. sterf dan, sterf dan...
Vervolgens grijpt hij links en rechts in de struiken, en komt er telken male uit tevoorschijn met een kronkelende slang in de hand. Volgens Aafjes rook de slangenbezweerder de reptielen, die hij betoverde met zijn wonderlijk stemgeluid. De dieren kwamen daarop vanzelf uit hun schuilplaatsen kruipen. 
Nu is een literaire tekst, ook wanneer dat een reisherinnering is en dus niet primair fictief hoeft te zijn, niet het overtuigendste materiaal waarmee men kan pogen gegevens uit een Middelnederlandse tekst te verduidelijken. Maar aardig genoeg wordt de essentie van Aafjes' verslag ondersteund door bronnen van wetenschappelijker allure. 

Paul Brunton
Of de kwalificatie 'wetenschappelijk' van toepassing is op het hierna te noemen boek van de mij verder onbekende Paul Brunton durf ik niet met zekerheid te zeggen; diens A search in Secret Egypt (1935) plukte ik, als door hogerhand geleid, in een Eindhovens antiquariaat tussen duizenden andere boeken uit. Deze globetrotter wijdt twee hoofdstukken aan de bezigheid waarover Lucanus al schreef, en waarover Maerlant eeuwen later de hierboven geciteerde verzen zou schrijven. Bovendien sluit zijn relaas frappant aan bij de ervaringen van Aafjes. 
Bij Brunton is het de beroemde sjeikh Moussa (over hem ook Keimer - zie onder - zeer uitgebreid verhaalt), die in het rijk der slangen regeerde als een koning, door wie hij erg gefascineerd is geraakt. Brunton had al bij tal van andere gelegenheden slangenbezweerders aan het werk gezien en was bijgevolg aardig geïnformeerd over de trucs die deze mensen uithalen om het beoogde effect bij het publiek te behalen. De goedkoopste trucjes bestaan uit het uitbreken van de giftanden (zelfs de reservetanden in de bovenkaak van de dieren worden vaak uitgesneden), het wegbranden van de gifblaas, het de slangen vóór de voorstelling herhaaldelijk in een stuk vlees laten bijten, zodat de gifblaas leeg is op het moment van optreden, de slangen in een zachte substantie laten bijten, opdat de holle giftanden verstopt raken, tot en met het hanteren van ongevaarlijke dieren: de gemiddelde toerist is immers in herpetologisch opzicht analfabeet en per definitie bang voor elke slang. 

Brunton zegt met nadruk echter, dat sjeikh Moussa anders is, Hij behoort niet tot de categorie van slangenbezweerders die met behulp van fluitmuziek een dove slang laten 'dansen'. Moussa is een telg uit een beroemd slangenbezweerdersgeslacht, die met behulp van bezweringen tuinen en huizen ontdoet van giftige dieren. Brunton geeft een uitvoerige beschrijving van een demonstratie van Moussa, waarin we iets herkennen van hetgeen Maerlant schreef in de geciteerde verzen. De sjeikh reciteert voortdurend bepaalde passages uit de Koran, vermengd met magische bezweringen en bevelen voor schorpioenen en slangen om tevoorschijn te komen. Brunton, die niet naliet om Moussa op de vingers te kijken, is erg alert geweest om eventuele frauduleuze praktijken op te merken, maar heeft niets van dien aard kunnen constateren. Integendeel, voordat sjeikh Moussa aan het bezweren begon, ontdeed hij zich bijvoorbeeld van de meeste van zijn kleren, opdat het voor eenieder duidelijk zou zijn, dat bij geen slangen bij zich had die hij stiekem zou kunnen loslaten om ze later triomfantelijk te kunnen vangen. Er zijn namelijk slangenbezweerders die hebben toegegeven, dat ze zelf slangen meebrachten om die, alvorens aan het ritueel te beginnen, stiekem te introduceren in de ruimte die ze moesten zuiveren (Keimer, 1947, pag. 72). 
Als de sjeikh dan uiteindelijk, nadat zijn bezweringen gefaald hebben (!), met zijn arm tot aan zijn schouder in een gat moet om een flinke cobra naar buiten te trekken, gooit hij het dier op de grond. De slang kronkelt zich dan enige tijd heftig en het lijkt niet al te boud om te veronderstellen, dat het mogelijk deze bewegingen zijn die al eeuwen en eeuwen lang door bestiariumauteurs van elkaar gekopieerd zijn en die geleid hebben tot de opvatting, dat een slang haar ene oor op de grond duwt en het andere met haar staartpuntje dichtstopt. 

Brunton vervolgt met een passage die illustratief is voor een onderdeel in Lucanus' beschrijving: de Psylli bleken mensen te zijn die een zekere erfelijke 'dominantie over slangen' en immuniteit opgebouwd hadden tegen beten van giftige dieren. Welnu, ook sjeikh Moussa bezit deze kwaliteiten. Hij verbiedt de gevangen cobra hem te bijten en beveelt het dier de kop op zijn hand te leggen, hetgeen gebeurt! 

Het verbod om te bijten blijkt tijdens een andere gelegenheid opnieuw. Moussa werd tijdens het manipuleren van een gehoornde adder (Cerastes cerastes) flink in de onderarm gebeten. De sjeikh bleef kalm en deed deze gebeurtenis af met de opmerking: 'De adder kan mij niet kwetsen. Het is geen enkele slang toegestaan om mij met haar giftanden te bijten.' Ter illustratie stak hij zijn vingers in de bek van deze voor de mens levensgevaarlijke hoornadder, gaf het dier volop de gelegenheid hem te bijten en trok na verloop van tijd zijn vingers terug zonder dat er iets rampzaligs was gebeurd (Brunton, 1950, pag. 255). 

Louis Keimer
Lucanus, Maerlant, Brunton en Aafjes krijgen 'moderne' wetenschappelijke steun. In zijn in 1947 uitgegeven studie gaat Louis Keimer uitvoerig in op verscheidene vormen van slangenbezweren. Wat Brunton en Aafjes beschreven, wordt door hem bevestigd en soms enigszins genuanceerd. 

Zo geeft hij een aantal bezweringsformules. Wat er gezegd wordt komt in grote lijnen op hetzelfde neer als wat Aafjes verhaalt van Moestafa Aboedi. Bijvoorbeeld: 0 jij, slang, kom tevoorschijn. Op bevel van Salomon de Wijze, kom tevoorschijn. Op bevel van God, de allergenadigste. De meest zekere genadige. Ik, jouw meester, dien de koning vande oordeelsdag. Luister! Kom tevoorschijn! Op bevel van God. De allergenadigste.

Keimer benadrukt, dat een dergelijke bezwering vooral bestemd was voor de toeschouwers. Ze wordt met een speciale stem uitgesproken en kent nogal wat slepende verbuigingen, zodat het geheel in auditief opzicht een indrukwekkende bezigheid moet zijn geweest. 

Keimer geeft een aanzienlijke reeks voorbeelden van 'voorstellingen' van bezweerders die huizen onderzochten op aanwezigheid van slangen. Hij laat tal van ooggetuigen aan het woord. Het is opmerkelijk hoe de oordelen over dergelijke optredens uiteenlopen. Menigeen is ervan overtuigd, dat er sprake is van fraude: ondanks het feit, dat de meeste slangenbezweerders zich uitkleedden om te tonen dat ze geen dieren bij zich hadden, menen sommigen, dat zij desondanks óf zelf slangen binnen konden smokkelen, óf deze door een handlanger vooraf binnen hebben laten verstoppen. 
Anderen hebben het verschijnsel nadrukkelijk willen onderzoeken op echtheid en hebben daartoe omstandigheden gecreëerd die de onmogelijkheid van fraude door de slangenbezweerder impliceerden. Zo bleef tot op het laatste moment geheim waar hij zou moeten optreden. Bijgevolg had hij dan ook geen voorzorgsmaatregelen kunnen treffen. Bovendien hebben deze onderzoekers de bezweerder zó op de vingers gekeken, dat uiteindelijk niet anders geconstateerd kon worden dan dat hij werkelijk over magische krachten beschikte. Het reciteren van eentonige formules zoals hierboven geciteerd, ontbrak nooit. 

Sommigen menen, dat de gehoorzaamheid van de slangen komt doordat ze zijn afgericht. Slangen zijn echter dieren die men niets of bijna niets kan aanleren. Slangenbezweerders laten hun dieren wel eens bij herhaling in een houten afbeelding van een menselijk gezicht bijten. De bedoeling hiervan is, dat deze onprettige en pijnlijke ervaring de dieren ervan zal weerhouden in het gezicht van de bezweerder te bijten tijdens een optreden. Na verloop van tijd blijkt dan, dat slangen inderdaad ervoor oppassen in een menselijk gezicht te bijten. Maar over het algemeen zijn slangen moeilijk beïnvloedbare dieren (Zimniok, 1984, pag. 99). 

Een andere veronderstelling betreft het volgende. Slangen hebben een uitzonderlijk goede reuk. Mogelijk heeft de slangenbezweerder een al of niet kunstmatig beïnvloede lichaamsgeur die de slangen aangenaam is, zodat ze bij het ruiken ervan tevoorschijn komen. De bron van Keirner, een Duitser die in de 19e eeuw een tijdje in Egypte heeft verbleven, noemt met name het kruid Schiech, dat zeer aromatische zou zijn. Hoewel dit kruid chemisch geanalyseerd is en daardoor mogelijk duidelijk kan zijn geworden welke stof attractief is voor slangen, kan ik hier geen verder uitsluitsel over geven; het boek waaraan Keimer refereert, heb ik niet te pakken kunnen krijgen (Keimer, 1947, pag. 55). Een dergelijke olfactorische hypothese geldt voor de staf die de bezweerders als attribuut hebben. Afgesneden bij de kroon van een palm, bevat een dergelijke staf zoete sappen, waardoor de slangen aangetrokken zouden kunnen worden (Keimer, 1947. pag. 55). 

In de bovengeciteerde passus van Lucanus is sprake van het verbranden van kruiden waardoor slangen verjaagd zouden worden. Ook Keimer maakt melding van het gebruik van kruidenrook bij het bezweren van slangen. Maar in tegenstelling tot wat de Psylli beoogden met de verbranding ervan, diende de aromatische rook van het ooggetuigeverslag uit de vorige eeuw nu net om slangen aan te trekken, opdat ze gevangen zouden kunnen worden (Keimer, 1947, pag. 55). 


â–  Uitleiding
De beschrijving van het typische gedrag van de aspis, dat Maerlant zonder daar zelf empirisch onderzoek naar verricht te hebben overnam uit zijn gerenommeerde bron, is reëler gebleken dan op het eerste gezicht het geval leek. Niet dat een slang de bewuste handelingen verricht zal hebben zoals Maerlant die bij een bezwering beschrijft: ene oor op de grond leggen, het andere dichtstoppen met het staarteinde. Maar mogelijk is een verslag van de handelingen van antieke bezweerders met zich heftig verzettende slangen aanvankelijk correct geweest. In de loop der tijd zou het herhaaldelijk kopiëren van dit gegeven door andere auteurs ervoor gezorgd kunnen hebben, dat er een steeds fantastischer versie is ontstaan die, laten we eerlijk zijn, leuker is om te geloven dan de ware. 
Zo bevat het Middeleeuwse bestiarium Der Naturen Bloeme van Jacob van Maerlant nog een schat aan volstrekt ongeloofwaardige opmerkingen, die door verdere studie van een alleszins redelijke verklaring kunnen worden voorzien. 


â–  Dank
Ik dank mijn collega Han van den Wildenberg, die er tijdens zijn vakantie in Marokko nog aan heeft willen denken het afgedrukte fotomateriaal voor mij mee te nemen. 


â–  Literatuur
Aafjes, B., 1966. ‘De charmeur der slangen’. In: Morgen bloeien de abrikozen. Amsterdam. 
Aelianus, De natura animalium, 1959. Loeb Classical Library. London. 
Brunton, P., 195016. A search in secret Egypt. London. First print 1935. 
Egli,H.,1985. Das Schlangensymbol. Geschichte, Märchen, Mythos. Wissenschaftliche Buchgesellschaft,Darmstadt. 
Engelmann, W.-E., & Obst, F.-J., 1981. Mit gespaltener Zunge. Aus der Biologie und Kuiturgeschichte der Schlangen.Leipzig. 
Keimer,L., 1947. Histoires des serpents dans I'Egypte ancienne et moderne. Mémoires présentés á I'Institut d'Egypte 
et publiés sous les auspices de sa majesté Farouk Ier, roi d'Egypte (Tome cinquante). Le Caire. 
Lucanus, 1928. Pharsalia. Loeb Classical Library. London. 
Maerlant, Jacob van, 1980. Der Naturen Bloeme. Ed. dr. E. Verwijs. Leiden 1878. Ongewijzigde herdruk Arnhem. 
PIinius, 1975. Naturalis Historia. Vol. VIII, books xxviii-xxxii. Loeb Classical Library. London. 
Schouten, J., 1963. De slangestaf van Asklepios, symbool der geneeskunde. Amsterdam-Meppel. 
Toppell, E., 1973. The Historie of Serpents or the Second Booke off liuing creatures. London, 1608. Reprint Amsterdam. 
Zimmok, Kl., 1984. Die Schlange, das unbekannte Wesen. Hannover. 

Eerder verschenen in Litteratura Serpentium 14, 1994, 117-123.

De mens als prooi

 

In Litteratura Serpentium jaargang 30 (2010), heeft Ruud de Lang een interessante bijdrage geschreven over rampzalige ontmoetingen tussen mens en reuzenslang. Uit recente berichtgeving blijkt dat zijn artikel van toen nog niets aan actualiteit heeft ingeboet. Onderstaande verschrikkelijke gebeurtenissen moeten dan ook gezien worden als een bescheiden toevoeging aan zijn lange lijst van gevallen, die liep tot aan 2010.

 

In The Guardian van 26 oktober 2022 berichtten Rebecca Ratcliffe en Reno Surya over een 54-jarige plantagewerkster op Sumatra, die ten prooi was gevallen aan een python van zo’n zeven meter. Jahrah, zoals de vrouw heette, was ’s morgens naar haar werk vertrokken, maar ’s avonds niet teruggekeerd naar huis. Haar man rapporteerde haar vermissing en ging naar haar zoeken. Op de plek waar ze gewoonlijk werkte, trof hij enkele attributen van haar aan: haar sandalen, haar hoofddoek,  jasje en de gereedschappen die ze gebruikte voor haar werk. Hij alarmeerde anderen en niet al te lang daarna ontdekten ze vlak bij de plaats waar de vrouw was verdwenen, een python. Het dier werd er al snel van verdacht iets te maken te hebben met de verdwijning van de vrouw, en nadat het was gevangen, troffen ze de vrouw inderdaad in de maag van het dier aan. Normaliter prederen pythons op kleinere prooien en zijn menselijke slachtoffers zeldzaam. Er is waarschijnlijk sprake geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden: een hongerige python van een behoorlijke lengte en een potentiële menselijke prooi, die wellicht qua postuur geen probleem heeft opgeleverd; of mogelijk heeft de vrouw de python tijdens haar bezigheden verstoord, daardoor een schrikreactie bij het dier teweeggebracht, met rampzalige gevolgen.

 

De schrijvers memoreren in hetzelfde artikel een voorval uit 2018, waarbij een reusachtige python op het eiland Muna bij Sulawesi een vrouw had verzwolgen. Ze was haar tuin in gegaan die aan de voet van een rots lag, waarvan het bekend was dat slangen in de grotten ervan leefden. In 2017 was een boer op Sulawesi ook slachtoffer geworden van een hongerige python. Olivier en Hope vermelden beiden ettelijke, deels dezelfde, verhalen over mensetende slangen. Soms zijn het verhalen van ‘horen zeggen’ – met alle onbetrouwbare gevolgen vandien, maar er is ook sprake van verslagen die gerenommeerde herpetologen hebben opgetekend en die daarom geloofwaardiger zouden moeten zijn. Vaak blijken mensen inderdaad wel eens te zijn opgegeten door pythons of anaconda’s, maar evenzovele keren hebben dergelijke slangen weliswaar mensen gedood, maar hun prooi vervolgens niét verorberd. Dan zou er sprake kunnen zijn geweest van een vergissing van de slang of een onvoorzichtigheid van de mens.

 

Niettegenstaande de vele reportages die berichten over reuzenslangen die mensen eten, zijn herpetologen het er met elkaar over eens, dat slangen weliswaar mensen kunnen doden, maar dat zelden doen. Reuzenslangen kunnen veel grotere prooien dan mensen aan en het is dan ook intrigerend waarom er zo weinig mensen ten prooi vallen aan pythons en anaconda’s. Mensen zijn immers relatief zwak, hebben geen scherpe klauwen en reusachtige kaken om zich te verdedigen. Dat is met de gebruikelijke prooien van pythons en anaconda’s wel anders.

 

Bizar zijn de vele broodje-aapverhalen, die slangenhouders waarschuwen voor slechte intenties van hun reuzenslangen. Internet en Youtube staan er vol mee. Het bizarst is wel het verhaal van een slangenhoudster die met haar python in bed sliep. Het dier zou op enig moment gestopt zijn met eten en zich naast haar uitgerekt hebben, alsof hij haar wilde opmeten. Toen de vrouw met een dierenarts over deze verschijnselen sprak, schrok die, en zou de vrouw gezegd hebben dat haar lievelingsdier voorbereidingen aan het treffen was om haar op te eten. Mensen die méér kennis van slangen dan de dierenarts hadden, ontzenuwden de waarschijnlijkheid van deze verklaring op overtuigende wijze.

 

Er mag één gebeurtenis, gerelateerd aan dit onderwerp, niet onvermeld blijven. Die betreft de actie van Paul Rosolie, die zich uit idealistische overwegingen liet verslinden door een anaconda. Rosolie is al jarenlang werkzaam in het Amazonegebied, en ziet met lede ogen de teloorgang van dat leefgebied van zoveel dieren en planten aan. Hij wilde daar een discussie over uitlokken en riep daarbij de hulp van een anaconda in. Het interview met Paul is terug te vinden op de site van Televizier op de datum 1 december 2014. Het blijkt dat zijn actie de nodige weerstand opleverde en dat een petitie van Discovery om uitzending van de reportage te voorkomen, door 40.000 mensen werd gesteund. Die hadden allemaal medelijden met de slang, terwijl er vanwege de (moedwillig aangestoken) branden in het Amazonegebied, branden waartegen hij nou net met zijn stunt wilde protesteren, tijdens Pauls stunt duizenden slangen verbrandden. Een petitie om het regenwoud te beschermen kreeg  slechts 159 handtekening! Op Youtube is een video te zien waarin de anaconda – het zal wel een exemplaar van Eunectus marinus zijn geweest - weinig moeite schijnt te hebben met het verorberen van zijn belager. Paul Rosolie was gekleed in een speciaal pak met een zuurstofvoorziening en contactmogelijkheden met het team dat kon ingrijpen, en werd pas verzwolgen, nadat hij de anaconda daartoe met pesterijen had uitgenodigd. Hij is al tot zijn middel in de slang verdwenen, als het filmpje stopt. Uit het interview blijkt, dat Paul de nodige beschadigingen heeft opgelopen, maar dat de anaconda weinig last schijnt te hebben ondervonden van zijn ongewilde zwelgpartij. Het was niet de bedoeling van Paul Rosolie om te bewijzen dat reuzenslangen mensen kunnen opeten, maar hij heeft dat met zijn stunt wél gedaan.

 

Literatuur

Bellosa, H., Dirksen L., & Auliya, M., Faszination Riesenschlangen. Mythos, Fakten und Geschichten. München, 2007.

Olivier, James A., Snakes in Fact and Fiction. New York, 1958.

Pope, Clifford. H., The Giant Snakes. The natural History of the Boa constrictor, the Anaconda and the largest Pyhtons. New York, 1961.

Lang, Ruud de, ‘De netpython (Broghammerus reticulatus) en de mens eten elkaar: dieren, eet smakelijk!’ Litteratura Serpentium jaargang 30 (2010) 254-269.

​

Eerder gepubliceerd in Litteratura Serpentium 42 (2022), 163-167.

​

​

​

​

​

bottom of page