EEN GEVAARLIJKE STIERSLANG
■ Over twee berichten:
1: Uit het dagblad Tubantia (geen datum-opgave): onlangs wilde een Almelose slangenhouder een vriend laten zien hoe zijn 'ratelslang' een prooi doodde. Nadat de demonstratie had plaatsgevonden, kwam een andere kennis binnen, die dat ook wel eens wilde zien. Dus werd er een tweede muis bij de slang gezet. Die bleek echter verzadigd te zijn. Toen de Almeloër de muis wilde verwijderen, werd hij door zijn slang in duim en wijsvinger gebeten. Na enkele uren werd hij onwel en geraakte zelfs in coma. In het ziekenhuis werd tegengif toegediend.
2: De redactie ontving een mailing van het Noorder Dierenpark in Emmen met de volgende interessante informatie: onlangs kreeg het park een stierslang (Pituophis melanoleucus) aangeboden, een voor de mens ongevaarlijk dier. Al gauw bleek, dat er met de slang iets bijzonders aan de hand was. De reptielenverzorger las niet lang daarna berichten in de pers, dat een uiterst giftige slang haar eige-naar bijna van het leven had beroofd. Na een beet zou deze man in coma zijn geraakt, en slechts een serumbehandeling in het zieken-huis had hem een onfortuinlijke dood bespaard. In de ene krant was er sprake van een Indische cobra die dat op haar geweten zou heb-ben. In een ander dagblad repte men van een ratelslang. Maar de échte dader bleek de in het Noorder Dierenpark binnengebrachte stierslang te zijn.
Tot zover deze twee samenhangende berichten. Voor de redactie waren ze aanleiding om even verder te graven. De geneesheer van Ziekenhuis Twenteborg die de onfortuinlijke slangenhouder heeft behandeld, kon enkele misverstanden uit de weg ruimen. Desge-vraagd deelde hij mij mede, dat de man inderdaad was gebeten; hij had een oppervlakkige beet. Hij was echter niet in coma geraakt. Hij heeft ook geen serum toegediend gekregen en is, na twaalf uur in observatie te zijn gehouden op de EHBO-afdeling, weer ontslagen uit het ziekenhuis. De slang had men kunnen identificeren als een stier-slang dank zij informatie van het RIV in Bilthoven.
Het is merkwaardig hoe iemand zó ziek kan worden van de beet van een absoluut niet-giftige slang, dat een ziekenhuisopname daarvan het gevolg is. Of zou dit voorval kunnen dienen als illustratie bij een passage in Zimniok: 'Veel te weinig bekend en onderzocht is, dat on-geveer 20 tot 30% van alle dodelijke ongevallen (als gevolg van een slangenbeet - MvdV) veroorzaakt wordt door onschuldige slangen. Men sterft ten gevolge van een shock, van angst, of louter door de suggestie dat men door een gifslang is gebeten. (Zimniok, 1984, pag. 140).
Nóg raadselachtiger zou het tegengif zijn geweest dat het slachtoffer volgens het krantenbericht gekregen zou hebben. Tegengif is immers zeer specifiek, wat impliceert, dat iedere slangenbeet met een speciaal tegengif behandeld moet worden. Als verkeerd serum wordt gebruikt, kan dat soms gevaarlijker zijn dan de slangenbeet zelf (Verkerk, 1991, pag. 25).
Ondertussen is men in Almelo allesbehalve gelukkig met deze sensa-tionele gebeurtenissen. Dit voorval, dat tot drie keer, met steeds spannender informatie, de kranten heeft gehaald, zal veel mensen bevestigen in hun vooroordelen over slangen en over de mensen die slangen houden. Een willekeurige andere Almelose slangenhouder die ik naar aanleiding van deze gebeurtenis om informatie verzocht, vertelde dat hij al de jaren dat hij bezig is met zijn herpetologische hobby aan het opboksen is tegen onbegrip van buurt en overheid. Alles wat hij daarin heeft bereikt, wordt door de gedragingen van iemand die zelfs niet weet wat voor een slang hij in huis heeft, teniet gedaan.
Verder is deze gebeurtenis een aardige illustratie van het principe, dat een op zich objectief gegeven kan uitgroeien tot een steeds fan-tastischer wordend verhaal, waarin waarheid en verdichtsel nauwe-lijks meer van elkaar zijn te onderscheiden.
Literatuur
Persbericht d.d. 29 maart 1994 van het Noorder Dierenpark, Emmen.
Verkerk, J.-W., 1991. Gifslangen. Beten, behandeling. Zaandam.
Zimniok, KL, 1984. Die Schlange, das unbekannte Wesen. Hannover.
Eerder verschenen in Litteratura Serpentium 14, 1994, 181-182.