Stalking the Plumed Serpent and other Adventures in Herpetology
D. Bruce Means
Pineapple Press, Inc. Sarasota, Florida, U.S.A. 2008. ISBN 978-1-56164-433. Gebonden, 238 pagina’s.
Het eerste avontuur waarmee Bruce Means deze aantrekkelijke bun-del van herpetologische ervaringen begint, had voor hetzelfde geld zijn laatste kunnen zijn. Dan was Stalking the Plumed Serpent heel wat magerder uitgevallen dan het 238 pagina’s tellende boekwerk dat ik de afgelopen dagen met veel plezier heb gelezen. De schrijver be-vindt zich in dit eerste hoofdstuk immers in de penibelste situatie die maar denkbaar is. Hij is eerst met zijn auto ergens naar een kust, een flink eind van de bewoonde wereld gereden, is vervolgens in zijn kajak naar een nabijgelegen eiland gepeddeld, om daar de ratelslang aan te treffen die hem in zijn vinger heeft gebeten. Alles wat hij zijn eigen studenten en zijn toehoorders tijdens lezingen voorhoudt als dringend advies, namelijk om bij een bijtongeval rustig te blijven, opdat het gif niet sneller door het lichaam gepompt wordt, moet hij nu zelf met voeten treden, wil hij nog een kans hebben om te overleven. Het feit dat er een ik-verteller aan het woord is in dit hoofdstuk verzekert de meelevende lezer er gelukkig van dat het uit-eindelijk is goedgekomen met de patiënt, hoe erg hij er ook aan toe is geweest, en dat we niet met zijn biograaf van doen hebben. Het leven van Bruce Means heeft niettemin aan een zijden draadje gehangen! Uitvoerig beschrijft hij hoe het gif juist vanwege de noodzakelijke in-spanning die hij moet verrichten om in een ziekenhuis te komen, zich voortvarend door zijn lichaam verspreidt. Eerst moet hij naar de plek strompelen waar hij aan land is gekomen, daarna zijn kajak tevoorschijn trekken, vervolgens de peddel zoeken, dan twintig mi-nuten peddelen, naar het ziekenhuis rijden, zich uit de auto laten vallen en naar de ingang rollen... Met alle vergiftigende consequen-ties van dien. Hij beschrijft ze uitvoerig. Afijn, na 26 eenheden antigif en een behandeling van een allergische reactie is hij verder met de schrik vrijgekomen.
Als er iemand na zo’n ervaring de pest zou moeten hebben aan ratel-slangen, dan is Bruce Means het wel. Maar het tegendeel is waar. Het is in dit hoofdstuk de eerste keer van vele malen meer, dat Means zich liefdevol en respectvol uitspreekt over deze gevaarlijke kruipers. Hij is zélf onverantwoordelijk bezig geweest, door te trachten de ra-telslang die hem gebeten had, met een te korte stok vast te pinnen om haar daarna op te kunnen pakken. De slang heeft zich enkel ver-dedigd.
Meer dan veertig jaar van zijn leven heeft Means zich al gewijd aan de bestudering van met name de Diamantratelslang (Crotalus adamanteus) en als er iéts duidelijk is geworden, dan is het wel dat zij weinig neiging tot bijten, ja, zelfs tot ratelen heeft, als zij niet ge-provoceerd wordt. Bruce Means verkondigt dit al decennia, maar zijn stem lijkt op die van de roepende in de woestijn, want de dia-mantruggen nemen in rap tempo in aantallen af, omdat maatregelen om hen te beschermen maar niet van de grond willen komen. In zijn Voorwoord heeft Means eerder uitgelegd waarom het verdwijnen van slangen, ook in hun laatste leefgebieden, zo gemakkelijk kan plaatsvinden: onwetendheid. Mensen zijn behept met vooroordelen jegens slangen, de giftige in het bijzonder, en zijn nauwelijks bereid om te luisteren naar een deskundige. En wat je niet kent, kun je niet waarderen of liefhebben, en wil je dus ook niet in stand houden.
Wie het Voorwoord en het eerste hoofdstuk heeft gelezen, heeft dan al kennis gemaakt met Means’ werkwijze in dit boek: hij begint een hoofdstuk vaak met de beschrijving van een voorval of het verslag van een zoektocht, vaak met anderen, in de tegenwoordige tijd. Dit laatste is niet onbelangrijk, want daardoor ga je als lezer het ge-schrevene als het ware op datzelfde moment meebeleven en die omstandigheid verhoogt de aantrekkelijkheid van het boek. In het tweede gedeelte van het hoofdstuk volgt telkens een overvloed aan wetenswaardigheden over een bepaalde slangensoort of ander dier. En dit alles in een stijl die erg prettig is om te lezen.
Naast een Ten Geleide van Edward O. Wilson, het Voorwoord van Bruce Means en een Dankbetuiging van de schrijver, Epiloog, Bi-bliografie en Index, telt Stalking the Plumed Serpent 22 hoofd-stukken. Die zijn niet allemaal aan slangen gewijd. Zo komen ook schildpadden, aardwormen en alligators aan bod. Het merk-waardigst vond ik aanvankelijk dat Means een hoofdstuk wijdt aan de katoenrat. Ik vond dat een rare eend in de herpetologische bijt, maar na lezing was ik overtuigd van het belang van dit hoofdstuk in het totaal van het boek.
Geen dier blijkt van meer belang te zijn in het voedselweb van ge-wervelde dieren in de zuidelijke pijnboomhabitats dan dit knaagdier. Het heeft een grotere biomassa dan welk ander knaagdier, konijn of vogel en verder komt het in onvoorstelbaar grote aantallen voor. Dat laatste heeft te maken met de formidabele voortplantingsmo-gelijkheid van dit dier. Means zet wat gegevens voor ons op een rijtje: een pasgeboren katoenrat kan na 67 dagen al zelf haar eerste jongen ter wereld brengen. Een nest van twaalf jongen is mogelijk, al zijn het er vaak vijf tot zeven. Ze worden vijf tot zeven dagen gespeend en zijn daarna al redelijk zelfstandig. Nadat ze haar jongen heeft geworpen, is het moederdier direct weer in staat opnieuw drachtig te worden, en werpt na een draagtijd van 27 dagen haar volgende nest. Twee dagen na de worp kunnen de jongen al zien en als ze veertig dagen zijn, zijn ze geslachtsrijp. Bruce Means rekent ons voor, dat één enkele katoenrat in theorie binnen een jaar 150.000 nakomelingen zou kunnen hebben. Ratelslangen die zich in de buurt van deze prooidieren ophouden, zitten permanent aan een rijk gedekte tafel. Je kunt je dus ook voorstellen wat het voor een ecosysteem betekent, als er grote aantallen ratelslangen worden weggevangen, bijvoorbeeld voor de verfoeilijke ratelslangenroundups – waarover hieronder meer – en de katoenrat daardoor minder predatoren te vrezen heeft.
Op enig moment heeft de katoenrat Bruce Means met stomheid ge-slagen. Toen hij in de ingewanden van een ratelslang een grote hoe-veelheid plantaardig materiaal aantrof, vroeg hij zich in eerste instantie af of hij een exemplaar voor zich had dat was overgestapt op een vegetarisch dieet, maar al gauw bleek de aanwezigheid van wat botjes van een katoenrat een andere verklaring mogelijk te maken: hij had te maken met de maaginhoud van (herbivore) katoenratten die de ratelslang verslonden had! Means stipt nóg een interessant gegeven aan in de relatie tussen ratelslang en katoenrat. Gebleken is dat de slang voor het doden van een katoenrat verhoudingsgewijs meer gif nodig heeft dan voor een andere prooi. Means veronderstelt dat de lange periode waarin ratelslangen katoenratten bejagen ervoor heeft gezorgd dat het immuunsysteem van de ratten zich gaandeweg is gaan aanpassen aan het slangengif. Anderzijds zouden katoenratten er verantwoordelijk voor gesteld kunnen worden dat het gif van jonge ratelslangen daardoor werkzamer is geworden! Zo bleek het hoofdstuk waarbij ik aanvankelijk de wenkbrauwen fronste erg informatief en interessant te zijn.
Maar mijn primaire belangstelling gaat toch wel uit naar de slan-genhoofdstukken. Daarin komt een breed scala aan soorten aan bod: van ratelslangen tot bushmasters, en van indigoslangen tot Au-stralische pythons. Aan het begin van een hoofdstuk staat Means nooit al klaar met een slang in zijn handen, maar geeft hij de lezer een goed inzicht in wat er voor nodig is om op de plaats van bestemming te komen, verstrekt hij interessante informatie over de diverse habitats en weersomstandigheden, en vertelt hij eerlijk over de talloze eerdere mislukkingen, voordat hij uiteindelijk geluk heeft en hij de hoofdrolspeler van dat hoofdstuk aan de lezer kan voorstellen. Laatstgenoemde zou zelfs de reisinformatie van Means kunnen imiteren om op de plek te komen waar hij zijn slang heeft aangetroffen. Zou je bijvoorbeeld een Crotalus tzabcan willen verschalken? Vlieg dan op Cancun in Mexico, huur een auto en neem de Cancun-Méridatolweg om snel mogelijk weg te komen van de Maya Rivièra richting Chichén Itzá... Het is trouwens dit hoofdstuk over Kukulcan, dat de inspiratie vormde voor de enigszins geheimzinnige titel van dit schitterende boek.
Eerder van ecologische dan herpetologische aard is het hoofdstuk dat over ratelslangenroundups gaat. Eén van de allerverwerpelijkste bezigheden die de tweebenige vijand van de ratelslang vanuit eco-logische, biologische, economische overwegingen – en voor mij komen daar ook nog ethische bij – kan uitvoeren, is het in groten getale wegvangen van ratelslangen uit hun habitats om er wrede, maar wel machoachtige rodeospelletjes mee te doen. Spelletjes die hoe dan ook eindigen met het afslachten van de gevangen dieren. Bruce Means bezoekt met zijn twee zonen zo’n roundupfestival, maar vergeet niet om hun uit te leggen waarom dat festijn zo verkeerd is. Hij vertelt ze, dat dergelijke roundups de vooroordelen van de bezoekers bevestigen. Nooit geven de organisatoren informatie over het belang van ratelslangen voor het ecosysteem, of gaan ze in op de fantastische eigenschappen van deze dieren. Bovendien, legt hij uit, veroorzaakt het wegvangen van slangen ook veel schade aan andere dieren, bijvoorbeeld als burchten van schildpadden waar ratelslangen graag gebruik van maken, met benzine of diesel bewerkt worden om de slangen naar buiten te jagen, waardoor zo’n burcht onbruikbaar wordt. Op de derde plaats heeft de overheid verzuimd om de slangenvangst te reguleren, zodat de jagers naar hartelust alles mogen wegvangen in bepaald gebied wat ze te pakken kunnen krijgen. Met als gevolg, dat ze ieder jaar hun vanggebied steeds verder weg moeten zoeken om nog een interessante hoeveelheid slangen bij elkaar te krijgen. Means schrijft dit toe aan ofidiofobie, de onberedeneerde angst voor slangen. In Florida gloort er echter wel een lichtpuntje aan de horizon. Het San Antonio Rattlesnake Festival bijvoorbeeld, dat al gehouden werd vanaf 1967, heeft in 1976 besloten om de focus van ongebreidelde exploitatie van de slangen te verleggen naar milieueducatie. De slangen die er zijn, zijn pontificaal tentoongesteld en dienen als aanleiding om te vertellen over hun biologie. En ook deze aanpak levert financiële winst op.
Ik heb wat krenten voor u uit de pap gehaald, maar er zitten er nog veel meer in deze herpetologische delicatesse. Ik laat er nog een hoop voor u zitten, want het zou me spijten als een nóg uitgebreidere bespreking van mijn kant u zou verhinderen het boek zélf ter hand te nemen. Onlangs heeft Bruce Means trouwens een nieuw boek het licht doen zien. Het draagt de titel van het derde hoofdstuk van Stalking the Plumed Serpent, ‘Diamonds in the Rough’. Het is op het moment dat ik dit schrijf naar me op weg. Ik hoop er over enige tijd over te kunnen berichten.