D. Bruce Means, Diamonds in the Rough. Natural History of the Eastern Diamondback Rattlesnake
(...) wie zijt gij, die wilt ten oordeel zeetlen,
om over duizend mijlen heen te schouwen
met ogen, die maar net één spanne reiken?
Dante, Paradiso, XIX, 79-81.
Wat een magnifiek boek is het laatste geesteskind van Bruce Means! Groot van formaat, schitterend van vormgeving. Zijn dat indrukken die zich meteen aan een lezer openbaren als hij het boek uit de verpakking haalt, om te ontdekken dat formaat en vormgeving een voortreffelijke voortzetting krijgen met de inhoud van het boek, moet je het natuurlijk lezen. Dat van die voortreffelijke inhoud, daar kwam ik dan ook pas later achter, want ik vond het veel te heerlijk om de eerste kennismaking een bladerende te laten zijn. Lekker vooraan beginnen, en pagina na pagina omslaan. Stuk voor stuk prachtige, vaak paginagrote kleurenfoto’s, die worden afgewisseld met bijvoorbeeld tekeningen van bijzondere, historische waarde. Of haarscherpe close-ups van ratelslangen, of prachtige biotoopfoto’s waarin een langlijvige bewoner zich soms maar moeilijk laat ontdekken, maar die juist daardoor zo’n foto een bijzondere betekenis geeft (kijk eens naar de foto op pagina 90). Al bladerend stijgt de bewondering voor de auteur, die zich vrijwel zijn hele leven weliswaar niet uitsluitend, maar wel voorál heeft beziggehouden met Crotalus adamanteus.
Alleen maar bladeren en op die manier genieten heb ik lang volgehouden, maar uiteindelijk ben ik aan het lezen geslagen. Wat me meteen opviel, was dat elke hoofdstuk begint met een toepasselijk motto, vaak uit vergleden tijden. Ik ben in de loop van de tijd alert geworden op dergelijke ‘kapstokken’ om een boek of een hoofdstuk aan op te hangen, omdat die vaak iets zeggen over het standpunt van waaruit een auteur zijn onderwerp beziet, of waarmee hij een knipoog naar de lezer geeft. Het motto bij het eerste hoofdstuk, afkomstig van Thomas Morton en daterend uit 1637, ben ik geneigd als zo’n (ironische) knipoog te interpreteren: There is one long creeple that hath a rattle at his tayle, which soundeth like peas in a bladder, & this beast is called a rattlesnake. Wat volgt zijn nog honderden pagina’s die over een dergelijke creeple gaan en waaraan de auteur meer dan veertig jaar van zijn leven heeft gewijd. Een understatement van formaat. Voor mij was de toon daarmee gezet, en ik ben er eens goed voor gaan zitten, met inachtneming van het motto dat ik boven deze bijdrage heb gezet.
Los van allerlei obligate onderdelen, zoals een overzicht van Tabellen, een Ten geleide, een Voorwoord, Dankbetuiging, Bibliografie en Index, telt dit massieve boek maar liefst 24 hoofdstukken. Daar zitten er bij van een paar pagina’s omvang tot hoofdstukken van enkele tientallen pagina’s grootte. De grootste gemene deler van alle hoofdstukken is dat ze op z’n ‘Means’’ geschreven zijn, d.w.z. in een prettige stijl, niet wars van humor en ironie, wat in een wetenschappelijk boek een verademing is. En Diamonds in the Rough is wetenschap in optima forma. De data die de schrijver in de loop van ettelijke decennia heeft verzameld en aan de betrouwbaarheid waarvan ik niet wens te twijfelen – hoe zou je, gedurende tientallen jaren samenwerkend met andere wetenschappers, voor frauduleuze gegevens kunnen zorgen en zo ontrouw worden aan je eigen passie? – bevestigen vaak de vigerende oordelen, of onderbouwen zijn soms van de reguliere kennis afwijkende opvattingen. Als voorbeeld van dit laatste kan gelden de lang voor waar gehouden opvatting, dat Crotalus adamanteus nachtactief zou zijn. De grote herpetoloog Ditmars poneerde deze opvatting in 1907, en zijn opvatting is tientallen jaren daarna nog door coryfeeën als Klauber, Carr en Harper als waar doorverteld. Toch ontdekte Means al in het begin van zijn veldonderzoek aan Crotalus adamanteus dat deze slang eerder dagactief is. Later heeft hij met behulp van nieuwe technieken, zoals radiotelemetrie, afdoende zekerheid over dit onderwerp kunnen krijgen.
Zijn passie voor Crotalus adamanteus is op een alleszins wetenswaardige manier tot stand gekomen. Bruce Means was in 1974 werkzaam in het Tall Timbers Research Station waar hij salamanders bestudeerde, toen een collega kwam vertellen dat medewerkers een Diamantratelslang hadden geschoten. Means verbaasde zich over het feit dat op een onderzoekslocatie het ene dier werd bestudeerd, terwijl het andere werd gedood. Toen hij zijn verbazing met zijn baas wilde bespreken, bleek die weinig oor te hebben voor Means’ argumentatie om ook de slangen te beschermen en te onderzoeken. Slangen waren gevaarlijke, giftige dieren en hij voelde er niets voor om het beleid van Tall Timbers Research Station ten faveure van de ratelslangen te wijzigen. Dat zinde Means absoluut niet, maar hij was niet in de positie om tegen zijn baas in te gaan. Wel ging hij enige tijd later over tot het bestuderen van de kadavers van gedode ratelslangen. Hij kwam er al gauw achter dat er weinig bekend was over Crotalus adamanteus. Hét handboek over ratelslangen, het tweedelige magnum opus van Klauber, leunde heel sterk op andere onderzoekers en bleek erg weinig eigen veldonderzoek van Klauber te bevatten. En dat, terwijl de Diamantratelslang de grootste en gevaarlijkste ratelslang van de States is.
Means zag zijn kans schoon om een lans te breken voor ratelslangenonderzoek na de voltooiing van zijn dissertatie, enkele jaren later. Hij stelde zijn direct leidinggevende, dezelfde die jaren eerder geweigerd had het beleid ten aanzien van slangen aan te passen, voor om op het terrein van Tall Timbers Research Station een uitgebreid onderzoek uit te voeren naar hun rol in de voedselketen van gewervelde dieren. Zijn voorstel werd met enthousiasme ontvangen, al was het wellicht een cynisch argument dat doorslaggevend was: slangen zouden een rol kunnen spelen in het prederen op vijanden van vogels waarop men graag jaagt! En zo is het gepassioneerde onderzoek begonnen, een onderzoek dat al een leven lang duurt.
Dit mooie standaardwerk kent een grote diversiteit aan invalshoeken. Behalve een historisch hoofdstuk, dat begint met de eerste afbeelding van Crotalus adamanteus uit 1591 en dat uitvoerig ingaat op de opvattingen over deze slang in de loop der tijd, kent het biologische, ecologische, medische, fysiologische – ja, wat laat Means niet de revue passeren! – hoofdstukken, waarin de schrijver ons volop laat profiteren van zijn verworven kennis.
Wat ik bewonderenswaardig vind, is dat ik niet alleen ongelooflijk veel informatie aangaande de Diamantratelslang rijker ben geworden, maar beter dan ooit heb begrepen wat er voor nodig is geweest om aan die informatie te komen! Bij nacht en ontij is de schrijver erop uitgegaan om bijvoorbeeld schildpaddenburchten te inspecteren, waarvan hij wist dat die ook Diamantratelslangen herbergden. Hij kende de nummers van de burchten en de namen van de bewoners van buiten, wist ze feilloos in het donker te vinden op het uitgestrekte onderzoeksterrein en heeft er uren bij op wacht gelegen om hetgeen zich voordeed te noteren en later te verwerken. Het indrukwekkendst vond ik wel het verslag van een periode met hevige regenval, waardoor veel schildpadburchten onder water waren komen te staan. Means maakte zich zorgen over de bewoners – zowel schildpadden als ratelslangen – en heeft tijdens koude en regenachtige nachten uren op zijn buik voor ingangen gelegen om helder te krijgen of er nog bewoners waren. Vaak werd zijn geduld beloond, als na een uurtje óf een schildpad, óf een ratelslang, soms beide tegelijk, even een teug adem aan de oppervlakte kwam halen. Vaak ook niet!
Het is ondoenlijk om elk hoofdstuk te bespreken. Een recensent van een boek als dit kan nooit of te nimmer de schrijver in zijn bespreking genoegdoening geven voor diens prestatie. Ik wil dan ook slechts één hoofdstuk vanuit een persoonlijke motivatie wat uitgebreider bespreken. Het betreft het relaas in hoofdstuk 21. Means is in de geschiedenis van de ratelslangenjacht gedoken en beschrijft op een bewonderenswaardig neutrale manier hoe in de zuidoostelijke staten van de V.S. de diamantratelslangen bejaagd zijn om hun hoofdrol te spelen in rodeospelletjes, die eindigen met hun dood. Hij heeft helder gekregen, dat 1958 het jaar is geweest, dat als startjaar voor een hele reeks Rattlesnake Hunts kan aangemerkt worden. Om dat boven water te krijgen, heeft Means zich in de archieven van lokale dagbladen begeven, nadat gebleken was dat organisatoren van dergelijke roundups niet erg bereidwillig waren om hem informatie te verschaffen. Hij ontdekte dat het de ‘uitvinding’ is geweest van het blazen van benzinedampen in schildpadburchten, waarin zich ook ratelslangen ophouden, die de katalysator is geweest voor een snel populair worden van deze spannende activiteit tijdens de winter. Bovendien hadden de roundups toentertijd een warm pleitbezorger in de persoon van ene dr. R.E. Howell, die in de buitengewone omstandigheid verkeerde dat hij een radioprogramma had waarin hij reclame kon maken voor de ratelslangenjacht. Op enige moment is hij zelfs in de wijde omtrek lezingen gaan geven hoe het vergassen het beste uitgevoerd kon worden. Means geeft een gedetailleerde beschrijving van de prijzen die de slangenvangers konden winnen voor de dikste slang, voor de langste, voor het exemplaar met de meeste ratels… Als er dan ook nog iemand als Ross Allen is, die voor zijn Silver Springs Reptile Institute gevangen dieren wil aankopen, dan is er geen houden meer aan. De jacht op ratelslangen werd zelfs aangemoedigd door bedrijven als Monsanto en instellingen als de Junior Chamber of Commerce, die deze praktijken faciliteerden. Tja, ratelslangen vertegenwoordigen nu eenmaal geldelijk voordeel! Bruce Means heeft zich zijn hele leven beziggehouden met de Diamantratelslang, de slang die het grootste slachtoffer is van deze verfoeilijke praktijken. Nergens in dit hoofdstuk heb ik hem echter op een emotioneel oordeel kunnen betrappen. Ook als het om de vernietiging van zijn lievelingsdieren gaat – en natuurlijk ook om meer dan dat: slangen vormen een belangrijke schakel in het ecologische systeem – blijft hij de observerende en onderzoekende wetenschapper. Het beste bewijs daarvan is de foto op pagina 308, waar Means’ zonen naar de geluiden van een Diamantratelslang luisteren door de tuinslang die wordt gebruikt voor het uitroken van een schildpadburcht. Zijn zonen hebben een brede opvoeding gekregen!
Midden jaren zestig van de vorige eeuw stond Means voor een dilemma. Hij was halverwege de dertig en had tot dan toe zijn verstandelijke impulsen gevolgd om carrière te maken en geld te verdienen. Maar op enig moment, terwijl hij op de grond lag te rusten en door de kruinen van een regenwoud op de helling van een Panamese vulkaan naar de zon keek, vroeg hij zich af waarom hij niet zijn hart volgde en voorrang gaf aan zijn liefde voor de natuur. Dát moment heeft ervoor gezorgd dat de herpetologie een handboek over Crotalus adamanteus rijker is geworden dat uniek is in zijn soort en dat in de toekomst maar moeilijk overtroffen zal kunnen worden.
Eerder vferschenen in Litteratura Serpentium 38 (2018), 88-94.
Crotalus horridus. Foto: Bruce Means.