top of page

Toespraak van W.A.M. van Heugten, gehouden bij de opening van de expositie in De Vierspan op 21 november 1980.

 

Moet een kunstenaar persé modern zijn? Moet hij, zo hij ernstig genomen wil worden, persé in de avant garde staan, in de voorhoede van de nieuwe tijd? Is het niet goed als hij nauwelijks of helemaal niet deelneemt aan de moderne, eigentijdse kunststroming? Voor sommigen zijn dat misschien vreemde vragen. De Franse kunstenaar Cézanne, een van de grondleg­gers van de moderne kunst, heeft immers gezegd: Il faut être de son temps, men moet van zijn tijd zijn, in zijn tijd staan. Bewust of onbewust krijgt iedere kunstenaar - de toonkunstenaar, de bouw­meester en de woordkunstenaar of dichter en schrijver zowel als de beeldend kun­stenaar - met die vraag te maken. Menig­een zal er moeite mee hebben en heeft er ook moeite mee. Er zijn er, die gretig kiezen voor het nieuwe, dat baan breekt, omdat het vrij gemakkelijk leidt naar succes; maar er zijn er ook, die dat slechts schoorvoetend doen. Waarom? Veelal is het een zaak van mentaliteit en karakter. Zij houden immers niet van het schreeu­werige waarmee sommige modernen hun werk aanbieden; zij twijfelen aan de degelijkheid en echtheid, bij hen telt het maken van iets moois meer dan de mode die rond dat mooie in zwang is.

 

Sjef van der Voort, wiens jongste werk wij hier bijeenzien, is een Peellandse jongen, die wij eerder in de tweede categorie moeten onderbrengen dan in de eerste. Toch was hij in de jaren van zijn artistieke vorming volop in de gelegenheid in aanraking te komen met de moderne kunst zoals zij zich toen in West-Europa ontwikkelde. Studeerde hij niet, in de jaren '30, aan een schildersacademie in Brussel en werkte hij vervolgens niet ruim drie jaar in Parijs, het Mekka van de moderne kunst? Daar diende zich immers heel de nieuwe kunststroming aan: het expressionis­me, het kubisme, de abstracte of non-figu­ratieve kunst, de nieuwe zakelijkheid.

 

Toch vindt men in zijn werk weinig invloed van die nieuwe stromingen. Het is hier niet de plaats - dacht ik - om te onderzoeken waarom Sjef van der Voort blijkbaar zo weinig onder de indruk kwam van de kunst die zich tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog naar voren drong. Misschien was het, omdat ze hem niet overtuigde, misschien omdat hij zich beter thuis voelde in de kunst die hem van huis uit vertrouwd was, haar wortels had. Langs de Haagse school en het Nederlands im­pressionisme, in de kunst van onze oude meesters met hun landschappen en stille­vens, portretten en binnenhuisjes. Dat was de smaak van het mooie die hij had meege­kregen van zijn vader, Cor van der Voort, een niet-onverdienstelijke zondagsschilder en fotograaf. Naar het schijnt woog dat vertrouwde oude in de jonge kunstenaar zwaarder dan het toch nog wel onzekere nieuwe.

 

Heeft Sjef van der Voort dan niets meegenomen van de nieuwe stijl? Jawel, het lichte coloriet en een meer heldere vormgeving. Ook wat de thematiek betreft sloot hij zich aan bij de vertrouwde schil­derstraditie. Hij had gevoel voor de trekken van de romantiek in het landschap, dat van Peelland, maar ook wel dat van Franse en andere vreemde steden, en in het stilleven. De natuur boeide hem steeds meer, on­danks enkele peelwerkers in een landschap, dan de mens. Al hield hij zich in verschei­dene studies bezig met de schoonheid van de menselijke figuur.

 

De vraag of de kunstenaar persé mo­dern moet zijn mag een kardinale vraag heten, maar niet minder kardinaal is de vraag - en zij zal dat wel altijd blijven - naar het wezenlijke van de kunst, naar het mooie dat zij uitdrukt. De geschiedenis, die onverbiddelijk is, zal oordelen wat van blijvende waarde is. Wordt het moderne, dat zich baan breekt enkel en alleen omdat het nieuw is, niet overschat? En wordt het

niet-moderne ondanks zijn kwaliteiten niet onderschat?

 

Sjef van der Voort heeft zich weinig of niet met deze overwegingen bezig ge­houden, zo mogen wij aannemen. Hij heeft envoudigweg als beeldend kunstenaar mooie dingen gemaakt, zo goed mogelijk, in zijn geboortestreek en elders. En dat is goed, voor hem zelf en voor al degenen die van mooie dingen houden. Op het wer­ken komt het aan, ook in de kunst, meer dan op stijltheorieën, op de uitdrukking van het hart, de smaak van het oog, de hand die vormt, beeldend met gevoel en met bekwaamheid, de geestelijke aandrift. Hij is de 65 gepasseerd. Wie van ons wenst hem niet van harte toe, dat hij dat nog jaren met veel voldoening mag blijven doen?

bottom of page