top of page

Openingswoorden van de heer B. Bijnen, bij gelegenheid van de expositie in Galerij Bernice, 23 november 1984

 

 

Als u in Parijs het Ile de la Cité afloopt en vervolgens de route neemt langs de bouquinistes op de linker Seine-oever aan de Quai de Montebello, belandt u al vrij spoedig, dames en heren, op de Quai de la Tournelle. Misschien vindt u daar op een van de muren nog vage sporen van een tekst die luidt: Enseignes d'art Peintures, décorations, bois et marbres

 

U staat dan voor het atelier waar in 1933 een 19-jarige jongeman, boordevol ideeën en idealen, - een Nederlander, een Deurnenaar nog wel, maar geboren te Oirschot als zoon van een Belgische vader en een Brabantse moeder met een grootmoeder, stammend uit de Elzas - waar dus die jon­geman in betrekking ging. Zijn naam: Sjef van der Voort. Hij had, zestien jaar oud, het voortge­zet onderwijs gelaten voor wat het was en was naar Brussel getrokken om daar, aan de kunstacademie, zijn aangeboren talent voor schilderen en tekenen verder te ont­wikkelen en zich een inzicht te verwerven in de wetten van de schilderkunst: techniek, kleurmenging, perspectief en alles wat erbij hoort.

 

Toen hij daar zijn opleiding voltooid had bij o.a. Jules Tube, Clément van der Keelen, zou hij in het schildersbedrijf van zijn vader kunnen beginnen, helemaal on­deraan, op de onderste sport van de lad­der, zoals het hoort, met het verrichten van allerlei rotkarweitjes, maar hij kon geen weerstand bieden aan zijn hartstochte­lijke, ingeschapen hang naar het zuiden, die hij van ouders en voorouders had over­geërfd.

 

Maar in Parijs trad hij toch weer in dienst bij een Nederlander. Hij leerde er - met een hart van goud - vals marmer schilderen, houtskleuren nabootsen, orgels en pierementen versieren, oudkoper maken, bladgoud leggen onder het toeziend oog van een Italiaanse meesterknecht, die - tegen beter weten in - gezworen zou heb­ben als het nodig geweest was, dat het marmer echt was en het koper antiek en het hout origineel.

 

Hij werkte er drie jaar, tot 1937. En wel zo kundig, dat hij de houtgemarmerde lijsten voor de entree van Cinéma Métropole mocht maken en winkelpuien met spiegelend glas - met daarbinnen in een vaal een afbeelding van het beroep, dat binnen, achter de toonbank, uitgeoefend werd. Het was eerlijk werk, op bestelling geleverd; het oogde duur en de uitbaters wilden het zo hebben, want zij wisten: de wereld wil bedrogen worden.

 

Hij werd er voldoende voor betaald om er sober van te kunnen leven en om er het kunstschilderen, zijn grote passie, van te kunnen beoefenen. Soms kon hij er zelfs kunstboeken van kopen bij 'Shakespeare & Company', in het hartje van Ile de la Cité bij Kilomètre Zéro. Als u geïnte­resseerd bent in kunst, loop er eens binnen, want de zaak is er nog.

 

Na drie jaar keerde hij terug naar Nederland, werkte van 1937 tot 1940 op een reclamebureau in Eindhoven, waarvan ik de naam niet noem om geen reclame te maken.

 

Toen in mei 1940 de oorlog uitbrak, trok hij met een groep van 12 jongeren uit Deurne en Helmond via Breda en Ant­werpen richting Bethune, met de bedoeling via Zuid-Frankrijk over te steken naar Engeland om daar dienst te nemen in het leger. De tocht naar het zuiden, per fiets, was niet zonder gevaar, de groep moest zo veel mogelijk onder de ogen van de bezetter vandaan blijven; bij inspectie vanuit de lucht was het zaak zo snel moge­lijk dekking te zoeken in bossen en sloten. Ze werden met dood en verderf geconfron­teerd, maar bereikten uiteindelijk het plaatsje Saint-Gaudens, onder Toulouse. Daar liep het gezelschap vast. Het werd ondergebracht in een kampement met in­ternationale samenstelling: soldaten uit Marokko en Algerije; verder Spanjaarden, Belgen en Nederlanders. Engeland bleef onbereikbaar, tot oktober zouden ze in het kampement blijven; toen konden ze dankzij bemiddeling van het Roode Kruis naar Nederland terugkeren. Ze werden per bus opgehaald door o.a. kapelaan Lam, de man die later, in 1943, opgepakt zou worden, omdat hij bij het verzet was aange­sloten en naar kamp Amersfoort afgevoerd werd.

 

In Saint-Gaudens had Sjef kans gezien schetsen te maken van de omgeving; hij had het dorpje scherp in zich opgenomen. Terwijl iedereen in West-Europa met de handen in het haar zat, schetste hij de heilige die met zijn hoofd in de handen stond.

 

Veertig jaar later, in 1980, zou hij, met een gezelschap op weg naar Lourdes, afhaken om nog eens naar dat dorp St.-Gaudens te gaan, in de stellige verwachting iets ervan vast te leggen; bijvoorbeeld de karakteristieke witte Spaans aandoende huisjes met rode daken. Maar het dorp was onherkenbaar geworden en zelfs de heilige zonder hoofd was verdwenen.

 

Terug in Nederland, trekt hij naar Zuid-Limburg. Hij gaat in de kost bij een boer in Honthem. Hij schildert taferelen uit het landleven; boeren, boerinnen, landerijen, vee. Hij levert zijn schilderijen af bij de kunsthandel Bernards te Heerlen. Ze vinden hun weg door heel Limburg. Vrij weinig werk uit deze periode blijft in familiebezit. Maar een schets uit 1942, 'De hengstenboer' bewijst zijn grote vaardig­heid. In het Limburgse heeft hij geregeld contact met bentgenoten, o.a. met Peer van de Molengraft, met Harrie Pardoel.

 

Op 5 juni 1944, daags voor D-Day, keert hij per trein naar Brabant terug naar huis. Na anderhalf jaar gaat hij weer werken op een reclame-atelier in Eind­hoven om geregelde inkomsten te hebben, maar hij blijft ook als kunstenaar op veel gebied actief: hij maakt muurschilderingen op de noodwinkeltjes aan de Hoogstraat in Eindhoven, hij schildert voorstellingen in diverse kerken en kloosters, o.a. in de kapel van de nonnen te Ommel, in het Norbertusgesticht. Hij brengt gebrandschil­derde ramen aan, bijvoorbeeld in de kerk van O.L. Vrouw van Altijddurende Bijstand te Eindhoven. Hij restaureert kruiswegsta­ties en vult in dezelfde stijl staties aan waar ze onvolledig zijn.

 

Getrouwd raakt hij honkvaster. Hij vestigt zich in Helmond; hij laat zich niet ontmoedigen als in 1953 veel van zijn oude tekeningen van Zuid-Frankrijk en van De Peel ten prooi vallen aan de vlammen bij een brand in zijn atelier op de Helmondse markt. Het schilderen blijft tot op de dag van vandaag zijn dagelijkse hartstocht.

 

In de uitnodiging wordt gewezen op de veelzijdigheid van zijn werk. Wie deze inleiding goed gevolgd heeft, weet hoe vroeg die veelzijdige ontwikkeling zich al ingezet heeft. Misschien is nog iets anders duidelijk geworden: naast de interesse voor allerlei technieken is er ook altijd breed­heid in stofkeuze geweest. Sjef heeft niet zitten jitterbuggen, hij heeft zijn zaakjes niet laten verbellemonden of laten veronsoren. Hij heeft geschilderd met veel elan, met een vaardig penseel en met een schil­dersoog.

 

Hij zei me in het gesprek dat ik met hem had: 'Ik kan niet zo geweldig vertel­len'. Maar ik heb met veel plezier en ge­boeid een paar uur naar hem zitten luiste­ren. Op deze tentoonstelling zal, denk ik, aan ieder die goed kijkt, duidelijk worden, dat hij niet alleen goed kan vertellen, maar dat hij ook  heel wat te vertellen heeft. Sjef, gefeliciteerd met deze expositie en u, dames en heren, veel kijkplezier.

 

 

Deurne, 23 november 1984.

 

Aan de levenswarme schilder Sjef van der Voort

 

Ik wil naar Frankrijk toe,

Omdat ik hier verpieter,

In Nederland, het land

Van de kaasschaaf en de gieter,

Waar moei-al, moralist

En alles-beter-weter

Elkaar naar het leven slaan

Op elke vierkante meter

 

Naar het zuidelijk gebied wil ik

Waar ieder leeft

Als God in Frankrijk en de ander

Ruimte geeft.

Dat land geeft aan mijn werk

Zijn warmste koloriet

Omdat ik daar alleen

'Den vollen teug' geniet

 

Daar schilder ik de stad

Met een ingetogen gloed

Omdat zij spiegel is

Van mijn berstensvol gemoed.

Ik wil naar Frankrijk toe

Voordat ik hier verpieter

Tussen de knusheid van

De kaasschaaf en de gieter.

 

L. Bijnen

bottom of page